Numbers 3

A teć są rodzaje Aarona i Mojżesza w dzień, którego mówił Pan z Mojżeszem na górze Synaj.
Dit nu zijn de geboorten van Aäron en Mozes; ten dage als de HEERE met Mozes gesproken heeft op den berg Sinaï.
A te są imiona synów Aaronowych: Pierworodny Nadab, potem Abiu, Eleazar, i Itamar.
En dit zijn de namen der zonen van Aäron: de eerstgeborene, Nadab, daarna Abihu, Eleazar, en Ithamar.
Te są imiona synów Aaronowych, kapłanów pomazanych, których ręce poświęcone były ku sprawowaniu urzędu kapłańskiego.
Dit zijn de namen der zonen van Aäron, der priesteren, die gezalfd waren, welker hand men gevuld had, om het priesterambt te bedienen.
Ale pomarli Nadab i Abiu przed Panem, gdy ofiarowali ogień obcy przed Panem na puszczy Synaj, a zeszli bez potomstwa; dla tego Eleazar i Itamar odprawowali urząd kapłański przed obliczem Aarona, ojca swego.
Maar Nadab en Abihu stierven voor het aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn van Sinaï brachten, en hadden geen kinderen, doch Eleazar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron.
Tedy rzekł Pan do Mojżesza, mówiąc:
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
Każ przystąpić pokoleniu Lewiego, a postaw je przed Aaronem kapłanem, aby mu służyli,
Doe den stam van Levi naderen, en stel hem voor het aangezicht van den priester Aäron, opdat zij hem dienen;
A trzymali straż jego, i straż wszystkiego zgromadzenia, przed namiotem zgromadzenia, wykonywając usługę przybytku.
En dat zij waarnemen zijn wacht, en de wacht der gehele vergadering, voor de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen;
Także aby strzegli wszystkiego naczynia namiotu zgromadzenia, i trzymali straż synów Izraelskich, a odprawowali usługę przybytku.
En dat zij al het gereedschap van de tent der samenkomst, en de wacht der kinderen Israëls waarnemen, om den dienst des tabernakels te bedienen.
Oddasz tedy Lewity Aaronowi, i synom jego; bo właśnie oddani są jemu z synów Izraelskich.
Gij zult dan, aan Aäron en aan zijn zonen, de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen Israëls.
Aarona zaś i syny jego przełożysz, aby przestrzegali kapłaństwa swego: bo przystąpiłliby kto obcy, umrze.
Maar Aäron en zijn zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden.
Zatem rzekł Pan do Mojżesza, mówiąc:
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
A oto, Ja wziąłem Lewity z pośrodku synów Izraelskich miasto wszelkiego pierworodnego, otwierającego żywot, między synami Izraelskimi, i będą moi Lewitowie.
En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene, die de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn.
Albowiem mnie przynależy wszelkie pierworodne; ode dnia, któregom pobił wszelkie pierworodne w ziemi Egipskiej, poświęciłem sobie każde pierworodne w Izraelu; od człowieka aż do bydlęcia moi będą; Jam Pan.
Want alle eerstgeborene is Mijn; van den dag, dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot de beesten; zij zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE!
Rzekł też Pan do Mojżesza na puszczy Synaj, mówiąc:
En de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn van Sinaï, zeggende:
Policz syny Lewiego, według domów ojców ich, według familii ich; każdego mężczyznę urodzonego od miesiąca i wyżej, policzysz je.
Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten, al wat mannelijk is, van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen.
I policzył je Mojżesz według mowy Pańskiej, jako mu było rozkazane.
En Mozes telde hen naar het bevel des HEEREN, gelijk als hem geboden was.
I były synów Lewiego te imiona: Gerson, i Kaat, i Merary.
Dit nu waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, en Kahath, en Merari.
Te zaś imiona synów Gersonowych według domów ich: Lobni i Semei.
En dit zijn de namen der zonen van Gerson, naar hun geslachten: Libni en Simeï.
A synowie Kaatowi według domów swych: Amram, i Izaar, Hebron, i Husyjel.
En de zonen van Kahath, naar hun geslachten; Amram en Izhar, Hebron en Uzziël.
Synowie zaś Merarego według domów swych: Naheli i Muzy; te są familije Lewiego według domów ojców ich.
En de zonen van Merari, naar hun geslachten: Maheli en Musi; dit zijn de geslachten der Levieten, naar het huis hunner vaderen.
Z Gersona familija Lobnicka, i familija Semeicka; teć są familije Gersonowe.
Van Gerson was het geslacht der Libnieten, en het geslacht der Simeïeten; dit zijn de geslachten der Gersonieten.
Policzonych ich według liczby każdego mężczyzny urodzonego od miesiąca i wyżej, było policzonych siedem tysięcy i pięć set.
Hun getelden in getal waren van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven; hun getelden waren zeven duizend en vijfhonderd.
Te familije Gersonowe za przybytkiem kłać się będą ku zachodowi.
De geslachten der Gersonieten zullen zich legeren achter den tabernakel, westwaarts.
A książęciem domu ojca Gersonitów: Elijazaf, i syn Laelów.
De overste nu van het vaderlijke huis der Gersonieten zal zijn Eljasaf, de zoon van Lael.
A pod strażą synów Gersonowych będzie przy namiocie przybytek zgromadzenia, przybytek i namiot, przykrycie jego, i zasłona u drzwi namiotu zgromadzenia;
En de wacht der zonen van Gerson in de tent der samenkomst zal zijn de tabernakel en de tent, haar deksel, en het deksel aan de deur van de tent der samenkomst;
I opony sieni, i zasłona we drzwiach u sieni, która jest przed przybytkiem i przy ołtarzu w około, i sznury jego, do wszelkiej potrzeby jego.
En de behangselen des voorhofs, en het deksel van de deur des voorhofs, welke bij den tabernakel en bij het altaar rondom zijn; mitsgaders de zelen, tot zijn gansen dienst.
Z Kaata zaś poszła familija Amramitów, i familija Izaaritów, i familija Husyjelitów. Teć były domy Kaatytów.
En van Kahath is het geslacht der Amramieten, en het geslacht der Izharieten, en het geslacht der Hebronieten, en het geslacht der Uzziëlieten; dit zijn de geslachten der Kohathieten.
W liczbie wszystkich mężczyzn urodzonych od miesiąca i wyżej, osiem tysięcy i sześć set, trzymających straż przy świątnicy.
In getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren acht duizend en zeshonderd, waarnemende de wacht des heiligdoms.
Te familije synów Kaatowych kłaść się będą obozem po bok przybytku ku południowi;
De geslachten der zonen van Kohath zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, zuidwaarts.
A książęciem domu ojca familii Kaatytów Elisafan, syn Husyjelów.
De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van de Kohathieten, zal zijn Elisafan, de zoon van Uzziël.
A będzie pod strażą ich skrzynia, i stół, i świecznik, i ołtarze, i naczynia świątnicy, któremi usługować będą, i zasłona, i ze wszystkiemi potrzebami jej.
Hun wacht nu zal zijn de ark, en de tafel, en de kandelaar, en de altaren en het gereedschap des heiligdoms, met hetwelk zij dienst doen, en het deksel, en al wat tot zijn dienst behoort.
A książęciem nad książęty Lewitów będzie Eleazar, syn Aarona kapłana, postanowiony nad tymi, którzy trzymają straż przy świątnicy.
De overste nu der oversten van Levi zal zijn Eleazar, de zoon van Aäron, den priester; zijn opzicht zal zijn over degenen, die de wacht des heiligdoms waarnemen.
Od Merarego zaś poszła familija Mahelitów, i familija Muzytów; a teć są domy Merarytów.
Van Merari is het geslacht der Mahelieten, en het geslacht der Musieten; dit zijn de geslachten van Merari.
A policzonych ich, według liczby każdego mężczyzny urodzonego od miesiąca i wyżej, sześć tysięcy i dwieście.
En hun getelden in getal van al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren zes duizend en tweehonderd.
Książęciem zaś domu ojca familii Merarego Suryjel, syn Abihailów; a ci kłaść się będą po bok przybytku, ku północy.
De overste nu van het vaderlijke huis der geslachten van Merari zal zijn Zuriël, de zoon van Abihaïl; zij zullen zich legeren aan de zijde des tabernakels, noordwaarts.
A należeć będą do straży synów Merarego deski przybytku, i drągi jego, słupy jego, i podstawki jego, i wszystkie naczynia jego, i wszystkie potrzeby jego;
En het opzicht der wachten van de zonen van Merari zal zijn over de berderen des tabernakels, en zijn richelen, en zijn pilaren, en zijn voeten, en al zijn gereedschap, en al wat tot zijn dienst behoort;
Także słupy sienne w około, i podstawki ich, i kotły i sznury ich.
En de pilaren des voorhofs rondom, en hun voeten, en hun pennen, en hun zelen.
A kłaść się będą obozem przed przybytkiem, po przedniej stronie namiotu zgromadzenia, na wschód Mojżesz, i Aaron, i synowie jego, trzymający straż przy świątnicy; straż za syny Izraelskie; a obcy gdyby przystąpił, umrze.
Die nu zich legeren zullen voor den tabernakel oostwaarts, voor de tent der samenkomst, tegen den opgang, zullen zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, waarnemende de wacht des heiligdoms, voor de wacht der kinderen Israëls; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden.
A tak wszystkich policzonych Lewitów od Mojżesza i Aarona, na rozkazanie Pańskie, według domów ich, wszystkich mężczyzn urodzonych od miesiąca i wyżej, było dwadzieścia tysięcy i dwa.
Alle getelden der Levieten, welke Mozes en Aäron, op het bevel des HEEREN, naar hun geslachten, geteld hebben, al wat mannelijk was, van een maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend.
Tedy rzekł Pan do Mojżesza: Policz wszystkie pierworodne mężczyzny między syny Izraelskimi od miesiąca i wyżej, a uczyń summę imion ich.
En de HEERE zeide tot Mozes: Tel alle eerstgeborenen, wat mannelijk is onder de kinderen Israëls, van een maand oud en daarboven; en neem het getal hunner namen op.
A weźmiesz mi Lewity (Ja Pan) miasto wszystkich pierworodnych w syniech Izraelskich, także bydła Lewitów ze wszystkie pierworodne bydła synów Izraelskich.
En gij zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben de HEERE!), in plaats van alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten, in plaats van alle eerstgeborenen onder de beesten der kinderen Israëls.
Policzył tedy Mojżesz, jako mu Pan rozkazał, wszystkie pierworodne w syniech Izraelskich.
Mozes dan telde, gelijk als de HEERE hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls.
A było wszystkich pierworodnych mężczyzn według liczby imion, urodzonych od miesiąca i wyżej, policzonych ich dwadzieścia i dwa tysiące, dwieście, siedemdziesiąt i trzy.
En alle eerstgeborenen, die mannelijk waren, in het getal der namen, van een maand oud en daarboven, naar hun getelden, waren twee en twintig duizend tweehonderd en drie en zeventig.
I rzekł Pan do Mojżesza, mówiąc:
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
Weźmij Lewity miasto wszystkich pierworodnych z synów Izraelskich, bydła także Lewitów miasto bydła ich, i będą moimi Lewitowie; Jam Pan.
Neem de Levieten, in plaats van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten, in plaats van hun beesten; want de Levieten zullen Mijn zijn; Ik ben de HEERE!
A za okup onych dwu set, siedmiudziesiąt i trzech, którzy zbywają nad liczbę Lewitów, z pierworodnych synów Izraelskich,
Aangaande de tweehonderd drie en zeventig, die gelost zullen worden, die overschieten, boven de Levieten, van de eerstgeborenen van de kinderen Israëls;
Weźmiesz po pięć syklów na każdą głowę; według sykla świątnicy brać będziesz; dwadzieścia pieniędzy waży sykiel.
Gij zult voor elk hoofd vijf sikkels nemen; naar den sikkel des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera.
I oddasz te pieniądze Aaronowi i synom jego za okup onych, którzy zbywają nad liczbę ich.
En gij zult dat geld aan Aäron en zijn zonen geven, het geld der gelosten die onder hen overschieten.
Wziął tedy Mojżesz pieniądze okupu od tych, którzy zbywali nad te, które okupili sobą Lewitowie.
Toen nam Mozes dat losgeld van degenen, die overschoten boven de gelosten door de Levieten.
Od pierworodnych synów Izraelskich wziął pieniędzy onych tysiąc, trzysta, sześćdziesiąt i pięć syklów według sykla świątnicy;
Van de eerstgeborenen van de kinderen Israëls nam hij dat geld, duizend driehonderd vijf en zestig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
I oddał te pieniądze okupu Mojżesz Aaronowi i synom jego według słowa Pańskiego, jako Pan rozkazał Mojżeszowi.
En Mozes gaf dat geld der gelosten aan Aäron en aan zijn zonen, naar het bevel des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.