Maria pak vzavši libru masti drahé z nardu výborného, pomazala noh Ježíšových, a vytřela vlasy svými nohy jeho. I naplněn jest dům vůní té masti.
Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten, zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf.
Zvěděl pak zástup veliký z Židů o něm, že by tu byl. I přišli tam, ne pro Ježíše toliko, ale také, aby Lazara viděli, kteréhož byl vzkřísil z mrtvých.
Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus' wil, maar opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit de doden opgewekt had.
Nabrali ratolestí palmových, a vyšli proti němu, a volali: Spas nás! Požehnaný, jenž se béře ve jménu Páně, Král Izraelský.
Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren, Hij, Die is de Koning Israëls!
Tomu pak nesrozuměli učedlníci jeho zprvu, ale když oslaven byl Ježíš, tedy se rozpomenuli, že jest to psáno bylo o něm a že jemu to učinili.
Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar als Jezus verheerlijkt was, toen werden zij indachtig, dat dit van Hem geschreven was, en dat zij Hem dit gedaan hadden.
Amen, amen pravím vám: Zrno pšeničné padna v zemi, neumře-li, onoť samo zůstane, a pakliť umře, mnohý užitek přinese.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Indien het tarwegraan in de aarde niet valt, en sterft, zo blijft hetzelve alleen; maar indien het sterft, zo brengt het veel vrucht voort.
Odpověděl jemu zástup: My jsme slyšeli z Zákona, že Kristus zůstává na věky, a kterakž ty pravíš, že musí býti povýšen Syn člověka? Kdo jest to Syn člověka?
De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord, dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt Gij, dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden? Wie is deze Zoon des mensen?
Tedy řekl jim Ježíš: Ještě na malý čas Světlo s vámi jest. Choďte, dokud Světlo máte, ať vás tma nezachvátí; nebo kdo chodí ve tmách, neví, kam jde.
Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.
Dokud Světlo máte, věřte v Světlo, abyste synové Světla byli. Toto pověděl Ježíš, a odšed, skryl se před nimi.
Terwijl gij het Licht hebt, gelooft in het Licht, opdat gij kinderen des Lichts moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg Hij Zich van hen.
Aby se naplnila řeč Izaiáše proroka, kterouž pověděl: Pane, kdo uvěřil kázaní našemu a rámě Páně komu jest zjeveno?
Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard?
Oslepil oči jejich a zatvrdil srdce jejich, aby očima neviděli a srdcem nerozuměli a neobrátili se, abych jich neuzdravil.
Hij heeft hun ogen verblind, en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze.
A ačkoli mnozí z knížat uvěřili v něho, však pro farizee nevyznávali ho, aby ze školy nebyli vyobcováni.
Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der Farizeën wil beleden zij het niet; opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden.
A slyšel-liť by kdo slova má, a nevěřil by, jáť ho nesoudím; nebo nepřišel jsem, abych soudil svět, ale abych spasen učinil svět.
En indien iemand Mijn woorden gehoord, en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen, opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make.
Nebo já sám od sebe jsem nemluvil, ale ten, jenž mne poslal, Otec, on mi přikázaní dal, co bych měl praviti a mluviti.
Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal, en wat Ik spreken zal.