Jeremiah 51

כה אמר יהוה הנני מעיר על בבל ואל ישבי לב קמי רוח משחית׃
Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal een verdervenden wind opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan.
ושלחתי לבבל זרים וזרוה ויבקקו את ארצה כי היו עליה מסביב ביום רעה׃
En Ik zal Babel wanners toeschikken, die haar wannen, en haar land uitledigen zullen; want zij zullen ten dage des kwaads van rondom tegen haar zijn.
אל ידרך ידרך הדרך קשתו ואל יתעל בסרינו ואל תחמלו אל בחריה החרימו כל צבאה׃
De schutter spanne zijn boog tegen dien, die spant, en tegen dien, die zich verheft in zijn pantsier; en verschoont haar jongelingen niet, verbant al haar heir;
ונפלו חללים בארץ כשדים ומדקרים בחוצותיה׃
Dat de verslagenen liggen in het land der Chaldeeën, en de doorstokenen op haar straten.
כי לא אלמן ישראל ויהודה מאלהיו מיהוה צבאות כי ארצם מלאה אשם מקדוש ישראל׃
Want Israël of Juda zal niet in weduwschap gelaten worden van zijn God, van den HEERE der heirscharen (hoewel hunlieder land vol van schuld is), van den Heilige Israëls.
נסו מתוך בבל ומלטו איש נפשו אל תדמו בעונה כי עת נקמה היא ליהוה גמול הוא משלם לה׃
Vliedt uit het midden van Babel, en redt, een iegelijk zijn ziel; wordt niet uitgeroeid in haar ongerechtigheid; want dit is de tijd der wraak des HEEREN, Die haar de verdienste betaalt.
כוס זהב בבל ביד יהוה משכרת כל הארץ מיינה שתו גוים על כן יתהללו גוים׃
Babel was een gouden beker in de hand des HEEREN, die de ganse aarde dronken maakte; de volken hebben van haar wijn gedronken, daarom zijn de volken dol geworden.
פתאם נפלה בבל ותשבר הילילו עליה קחו צרי למכאובה אולי תרפא׃
Schielijk is Babel gevallen en verbroken; huilt over haar, neemt balsem tot haar pijn, misschien zal zij genezen worden.
רפאנו את בבל ולא נרפתה עזבוה ונלך איש לארצו כי נגע אל השמים משפטה ונשא עד שחקים׃
Wij hebben Babel gemeesterd, maar zij is niet genezen; verlaat haar dan, en laat ons een iegelijk in zijn land trekken; want haar oordeel reikt tot aan den hemel, en is verheven tot aan de bovenste wolken.
הוציא יהוה את צדקתינו באו ונספרה בציון את מעשה יהוה אלהינו׃
De HEERE heeft onze gerechtigheden hervoor gebracht; komt en laat ons te Sion het werk des HEEREN, onzes Gods, vertellen!
הברו החצים מלאו השלטים העיר יהוה את רוח מלכי מדי כי על בבל מזמתו להשחיתה כי נקמת יהוה היא נקמת היכלו׃
Zuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medië opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels.
אל חומת בבל שאו נס החזיקו המשמר הקימו שמרים הכינו הארבים כי גם זמם יהוה גם עשה את אשר דבר אל ישבי בבל׃
Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft.
שכנתי על מים רבים רבת אוצרת בא קצך אמת בצעך׃
Gij, die aan vele wateren woont, die machtig zijt van schatten! uw einde is gekomen, de maat uwer gierigheid.
נשבע יהוה צבאות בנפשו כי אם מלאתיך אדם כילק וענו עליך הידד׃
De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen!
עשה ארץ בכחו מכין תבל בחכמתו ובתבונתו נטה שמים׃
Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand;
לקול תתו המון מים בשמים ויעל נשאים מקצה ארץ ברקים למטר עשה ויוצא רוח מאצרתיו׃
Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de dampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren.
נבער כל אדם מדעת הביש כל צרף מפסל כי שקר נסכו ולא רוח בם׃
Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft; een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen.
הבל המה מעשה תעתעים בעת פקדתם יאבדו׃
IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan.
לא כאלה חלק יעקוב כי יוצר הכל הוא ושבט נחלתו יהוה צבאות שמו׃
Jakobs deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam.
מפץ אתה לי כלי מלחמה ונפצתי בך גוים והשחתי בך ממלכות׃
Gij zijt Mij een voorhamer, en krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven.
ונפצתי בך סוס ורכבו ונפצתי בך רכב ורכבו׃
En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn ruiter.
ונפצתי בך איש ואשה ונפצתי בך זקן ונער ונפצתי בך בחור ובתולה׃
En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan den oude en den jonge; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw.
ונפצתי בך רעה ועדרו ונפצתי בך אכר וצמדו ונפצתי בך פחות וסגנים׃
En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn juk ossen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden.
ושלמתי לבבל ולכל יושבי כשדים את כל רעתם אשר עשו בציון לעיניכם נאם יהוה׃
Maar Ik zal Babel en allen inwoneren van Chaldea vergelden al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Sion, voor ulieder ogen, spreekt de HEERE.
הנני אליך הר המשחית נאם יהוה המשחית את כל הארץ ונטיתי את ידי עליך וגלגלתיך מן הסלעים ונתתיך להר שרפה׃
Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg! spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands.
ולא יקחו ממך אבן לפנה ואבן למוסדות כי שממות עולם תהיה נאם יהוה׃
En zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fondamenten; want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, spreekt de HEERE.
שאו נס בארץ תקעו שופר בגוים קדשו עליה גוים השמיעו עליה ממלכות אררט מני ואשכנז פקדו עליה טפסר העלו סוס כילק סמר׃
Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts, als ruige kevers!
קדשו עליה גוים את מלכי מדי את פחותיה ואת כל סגניה ואת כל ארץ ממשלתו׃
Heiligt tegen haar de heidenen, de koningen van Medië, haar landvoogden en al haar overheden, ja, het ganse land harer heerschappij.
ותרעש הארץ ותחל כי קמה על בבל מחשבות יהוה לשום את ארץ בבל לשמה מאין יושב׃
Dan zal het land beven en pijn lijden; want elk een van des HEEREN gedachten staat vast tegen Babel, om Babels land te stellen tot een verwoesting, dat er geen inwoner zij.
חדלו גבורי בבל להלחם ישבו במצדות נשתה גבורתם היו לנשים הציתו משכנתיה נשברו בריחיה׃
Babels helden hebben opgehouden te strijden, zij zijn gebleven in de vestingen, hun macht is bezweken, zij zijn tot wijven geworden; zij hebben hun woningen aangestoken, hun grendels zijn verbroken.
רץ לקראת רץ ירוץ ומגיד לקראת מגיד להגיד למלך בבל כי נלכדה עירו מקצה׃
De loper zal den loper tegemoet lopen, en de kondschapper den kondschapper tegemoet, om den koning van Babel bekend te maken, dat zijn stad van het einde is ingenomen;
והמעברות נתפשו ואת האגמים שרפו באש ואנשי המלחמה נבהלו׃
En dat de veren ingenomen, en de rietpoelen met vuur verbrand zijn; en dat de krijgslieden verbaasd zijn.
כי כה אמר יהוה צבאות אלהי ישראל בת בבל כגרן עת הדריכה עוד מעט ובאה עת הקציר לה׃
Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: De dochter van Babel is als een dorsvloer, het is tijd, dat men ze trede; nog een weinig, dan zal haar de tijd des oogstes overkomen.
אכלנו הממנו נבוכדראצר מלך בבל הציגנו כלי ריק בלענו כתנין מלא כרשו מעדני הדיחנו׃
Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld als een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven.
חמסי ושארי על בבל תאמר ישבת ציון ודמי אל ישבי כשדים תאמר ירושלם׃
Het geweld, dat mij en mijn vlees is aangedaan, zij op Babel! zegge de inwoneres van Sion; en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldea! zegge Jeruzalem.
לכן כה אמר יהוה הנני רב את ריבך ונקמתי את נקמתך והחרבתי את ימה והבשתי את מקורה׃
Daarom, zo zegt de HEERE: Ziet, Ik zal uw twist twisten, en uw wraak wreken; en Ik zal haar zee droog maken, en haar springader opdrogen.
והיתה בבל לגלים מעון תנים שמה ושרקה מאין יושב׃
En Babel zal worden tot steen hopen, een woning der draken, een ontzetting en aanfluiting, dat er geen inwoner zij.
יחדו ככפרים ישאגו נערו כגורי אריות׃
Zij zullen te zamen brullen als jonge leeuwen, briesen als leeuwenwelpen.
בחמם אשית את משתיהם והשכרתים למען יעלזו וישנו שנת עולם ולא יקיצו נאם יהוה׃
Als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten, en zal hen dronken maken, opdat zij opspringen; maar zij zullen een eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de HEERE.
אורידם ככרים לטבוח כאילים עם עתודים׃
Ik zal hen afvoeren als lammeren om te slachten, als rammen met bokken.
איך נלכדה ששך ותתפש תהלת כל הארץ איך היתה לשמה בבל בגוים׃
Hoe is Sesach zo veroverd, en de roem der ganse aarde ingenomen! Hoe is Babel geworden tot een ontzetting onder de heidenen!
עלה על בבל הים בהמון גליו נכסתה׃
Een zee is over Babel gerezen, door de veelheid harer golven is zij bedekt.
היו עריה לשמה ארץ ציה וערבה ארץ לא ישב בהן כל איש ולא יעבר בהן בן אדם׃
Haar steden zijn geworden tot verwoesting, een dor land en wildernis; een land, waarin niemand woont, en waar geen mensenkind doorgaat.
ופקדתי על בל בבבל והצאתי את בלעו מפיו ולא ינהרו אליו עוד גוים גם חומת בבל נפלה׃
En Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, en Ik zal uit zijn muil uithalen, wat hij verslonden heeft; en de heidenen zullen niet meer tot hem toevloeien, want ook Babels muur is gevallen.
צאו מתוכה עמי ומלטו איש את נפשו מחרון אף יהוה׃
Gaat uit, Mijn volk, uit het midden van haar, en redt een iegelijk zijn ziel, vanwege de hittigheid van den toorn des HEEREN.
ופן ירך לבבכם ותיראו בשמועה הנשמעת בארץ ובא בשנה השמועה ואחריו בשנה השמועה וחמס בארץ ומשל על משל׃
En opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord zal worden in het land; want er zal een gerucht komen in het ene jaar, en daarna een gerucht in het andere jaar; en er zal geweld zijn in het land, heer over heer.
לכן הנה ימים באים ופקדתי על פסילי בבל וכל ארצה תבוש וכל חלליה יפלו בתוכה׃
Daarom ziet, de dagen komen, dat Ik bezoeking zal doen over de gesneden beelden van Babel; en haar ganse land zal beschaamd worden, en al haar verslagenen zullen in het midden van haar liggen.
ורננו על בבל שמים וארץ וכל אשר בהם כי מצפון יבוא לה השודדים נאם יהוה׃
En de hemel en de aarde, mitsgaders al wat daarin is, zullen juichen over Babel; want van het noorden zullen haar de verstoorders aankomen, spreekt de HEERE.
גם בבל לנפל חללי ישראל גם לבבל נפלו חללי כל הארץ׃
Gelijk Babel geweest is tot een val der verslagenen van Israël, alzo zullen te Babel de verslagenen des gansen lands vallen.
פלטים מחרב הלכו אל תעמדו זכרו מרחוק את יהוה וירושלם תעלה על לבבכם׃
Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, en blijft niet staan; gedenkt des HEEREN van verre, en laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen.
בשנו כי שמענו חרפה כסתה כלמה פנינו כי באו זרים על מקדשי בית יהוה׃
Gij moogt zeggen: Wij zijn beschaamd geworden, want wij hebben versmaadheid gehoord, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt; omdat uitlandsen over de heiligdommen van des HEEREN huis gekomen zijn;
לכן הנה ימים באים נאם יהוה ופקדתי על פסיליה ובכל ארצה יאנק חלל׃
Daarom ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking doen zal over haar gesneden beelden; en de dodelijk verwonde zal kermen in haar ganse land.
כי תעלה בבל השמים וכי תבצר מרום עזה מאתי יבאו שדדים לה נאם יהוה׃
Al klom Babel ten hemel op, en al maakte zij vast de hoogte harer sterkte, zo zullen haar toch verstoorders van Mij overkomen, spreekt de HEERE.
קול זעקה מבבל ושבר גדול מארץ כשדים׃
Er is een stem des gekrijts uit Babel, en een grote breuk uit het land der Chaldeeën.
כי שדד יהוה את בבל ואבד ממנה קול גדול והמו גליהם כמים רבים נתן שאון קולם׃
Want de HEERE verstoort Babel, en zal de grootse stem uit haar doen vergaan; want hunlieder golven zullen bruisen als grote wateren; het geruis van hunlieder geluid zal zich verheffen.
כי בא עליה על בבל שודד ונלכדו גבוריה חתתה קשתותם כי אל גמלות יהוה שלם ישלם׃
Want de verstoorder komt over haar, over Babel, en haar helden zullen gevangen worden; hunlieder bogen zijn verbroken; want de HEERE, de God der vergelding, zal hun zekerlijk betalen.
והשכרתי שריה וחכמיה פחותיה וסגניה וגבוריה וישנו שנת עולם ולא יקיצו נאם המלך יהוה צבאות שמו׃
En Ik zal haar vorsten, en haar wijzen, haar landvoogden, en haar overheden, en haar helden dronken maken; en zij zullen een eeuwigen slaap slapen, en niet opwaken, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen.
כה אמר יהוה צבאות חמות בבל הרחבה ערער תתערער ושעריה הגבהים באש יצתו ויגעו עמים בדי ריק ולאמים בדי אש ויעפו׃
Zo zegt de HEERE der heirscharen: Die brede muur van Babel zal ten enemale ontbloot worden, en haar hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat de volken tevergeefs, en de natiën ten vure zullen gearbeid hebben, dat zij mat worden.
הדבר אשר צוה ירמיהו הנביא את שריה בן נריה בן מחסיה בלכתו את צדקיהו מלך יהודה בבל בשנת הרבעית למלכו ושריה שר מנוחה׃
Het woord, dat de profeet Jeremia beval aan Seraja, den zoon van Nerija, den zoon van Machseja, als hij van Zedekia, den koning van Juda, naar Babel toog, in het vierde jaar zijner regering; en Seraja was een vreemdzaam vorst.
ויכתב ירמיהו את כל הרעה אשר תבוא אל בבל אל ספר אחד את כל הדברים האלה הכתבים אל בבל׃
Jeremia nu schreef al het kwaad, dat over Babel komen zou, in een boek, te weten al deze woorden, die tegen Babel geschreven zijn.
ויאמר ירמיהו אל שריה כבאך בבל וראית וקראת את כל הדברים האלה׃
En Jeremia zeide tot Seraja: Als gij te Babel komt, zo zult gij zien en lezen al deze woorden;
ואמרת יהוה אתה דברת אל המקום הזה להכריתו לבלתי היות בו יושב למאדם ועד בהמה כי שממות עולם תהיה׃
En gij zult zeggen: O HEERE, Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien, zodat er geen inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat zij worden zal tot eeuwige woestheden.
והיה ככלתך לקרא את הספר הזה תקשר עליו אבן והשלכתו אל תוך פרת׃
En het zal geschieden, als gij geëindigd zult hebben dit boek te lezen, dan zult gij een steen daaraan binden, en werpen het in het midden van den Frath;
ואמרת ככה תשקע בבל ולא תקום מפני הרעה אשר אנכי מביא עליה ויעפו עד הנה דברי ירמיהו׃
En zult zeggen: Alzo zal Babel zinken, en niet weder opkomen, vanwege het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, en zij zullen mat worden. Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia.