John 16

Toto mluvil jsem vám, abyste se nezhoršili.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt.
Vypovědíť vás ze škol, ano přijdeť čas, že všeliký, kdož vás mordovati bude, domnívati se bude, že tím Bohu slouží.
Zij zullen u uit de synagogen werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk, die u zal doden, zal menen Gode een dienst te doen.
A toť učiní vám proto, že nepoznali Otce ani mne.
En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben, noch Mij.
Ale toto mluvil jsem vám, abyste, když přijde ten čas, rozpomenuli se na to, že jsem já to předpověděl vám. Tohoť jsem vám s počátku nemluvil, neb jsem byl s vámi.
Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen heb Ik u van het begin niet gezegd, omdat Ik bij ulieden was.
Nyní pak jdu k tomu, kterýž mne poslal, a žádný z vás neptá se mne: Kam jdeš?
En nu ga Ik heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij henen?
Ale že jsem vám tyto věci mluvil, zámutek naplnil srdce vaše.
Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft de droefheid uw hart vervuld.
Já pak pravdu pravím vám, že jest vám užitečné, abych já odšel. Nebo neodejdu-liť, Utěšitel nepřijde k vám; a pakliť odejdu, pošli ho k vám.
Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden.
A onť přijda, obviňovati bude svět z hříchu, a z spravedlnosti, a z soudu.
En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel:
Z hříchu zajisté, že nevěří ve mne;
Van zonde, omdat zij in Mij niet geloven;
A z spravedlnosti, že jdu k Otci, a již více neuzříte mne;
En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien;
Z soudu pak, že Kníže tohoto světa již jest odsouzeno.
En van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is.
Ještěť bych měl mnoho mluviti vám, ale nemůžete snésti nyní.
Nog vele dingen heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen.
Ale když přijde ten Duch pravdy, uvedeť vás ve všelikou pravdu. Nebo nebude mluviti sám od sebe, ale cožkoli uslyší, toť mluviti bude; ano i budoucí věci zvěstovati bude vám.
Maar wanneer Die zal gekomen zijn, namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid leiden; want Hij zal van Zichzelven niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.
Onť mne oslaví; nebo z mého vezme, a zvěstuje vám.
Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen.
Všecko, cožkoli má Otec, mé jest. Protož jsem řekl, že z mého vezme, a zvěstuje vám.
Al wat de Vader heeft, is Mijn; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen.
Maličko, a neuzříte mne, a opět maličko, a uzříte mne; nebo já jdu k Otci.
Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader.
I řekli někteří z učedlníků jeho mezi sebou: Co jest to, že praví nám: Maličko, a neuzříte mne, a opět maličko, a uzříte mne, a že já jdu k Otci?
Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit, dat Hij tot ons zegt: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader?
Protož pravili: Co jest to, že praví: Maličko? Nevíme, co praví.
Zij zeiden dan: Wat is dit, dat Hij zegt: Een kleinen tijd? Wij weten niet, wat Hij zegt.
I poznal Ježíš, že se ho chtěli otázati. I řekl jim: O tom tížete mezi sebou, že jsem řekl: Maličko, a neuzříte mne, a opět maličko, a uzříte mne?
Jezus dan bekende, dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien?
Amen, amen pravím vám, že plakati a kvíliti budete vy, ale svět se bude radovati; vy pak se budete rmoutiti, ale zámutek váš obrátíť se v radost.
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien, en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.
Žena, když rodí, zámutek má, nebo přišla hodina její; ale když porodí dítě, již nepamatuje na soužení, pro radost, že se narodil člověk na svět.
Een vrouw, wanneer zij baart, heeft droefheid, dewijl haar ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zo gedenkt zij de benauwdheid niet meer, om de blijdschap, dat een mens ter wereld geboren is.
Protož i vy zámutek máte nyní, ale opět uzřím vás, a radovati se bude srdce vaše, a radosti vaší žádný neodejme od vás.
En gij dan hebt nu wel droefheid; maar Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.
A v ten den nebudete se mne tázati o ničemž. Amen, amen pravím vám: Že zač byste koli prosili Otce ve jménu mém, dáť vám.
En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven.
Až dosavad za nic jste neprosili ve jménu mém. Prostež, a vezmete, aby radost vaše doplněna byla.
Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.
Toto v příslovích mluvil jsem vám; přijdeť hodina, když již ne v příslovích budu mluviti vám, ale zjevně o Otci svém zvěstovati budu vám.
Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zal verkondigen.
V ten den ve jménu mém prositi budete, a nepravímť vám, že já budu prositi Otce za vás.
In dien dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal;
Nebo sám Otec miluje vás, proto že jste vy mne milovali, a uvěřili, že jsem já od Boha vyšel.
Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.
Vyšelť jsem od Otce, a přišel jsem na svět; a opět opouštím svět, a jdu k Otci.
Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld, en ga heen tot den Vader.
Řkou jemu učedlníci jeho: Aj, nyní zjevně mluvíš, a přísloví žádného nepravíš.
Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.
Nyní víme, že víš všecko, a nepotřebuješ, aby se kdo tebe tázal. Skrze to věříme, že jsi od Boha přišel.
Nu weten wij, dat Gij alle dingen weet, en Gij hebt niet van node, dat U iemand vrage. Hierom geloven wij, dat Gij van God uitgegaan zijt.
Odpověděl jim Ježíš: Nyní věříte.
Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu?
Aj, přijdeť hodina, anobrž již přišla, že se rozprchnete jeden každý k svému, a mne samého necháte. Ale nejsemť sám, nebo Otec se mnou jest.
Ziet, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden, een iegelijk naar het zijne, en gij Mij alleen zult laten; en nochtans ben Ik niet alleen; want de Vader is met Mij.
Tyto věci mluvil jsem vám, abyste ve mně pokoj měli. Na světě soužení míti budete, ale doufejtež, jáť jsem přemohl svět.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.