1. Home
  2. Pair
  3. SpaRV
  4. DutSVV
  5. Ps.9

Psalms 9

9:1
Al Músico principal: sobre Muth-labben: Salmo de David. TE alabaré, oh JEHOVÁ, con todo mi corazón; Contaré todas tus maravillas.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-labben.
9:2
Alegraréme y regocijaréme en ti: Cantaré á tu nombre, oh Altísimo;
Ik zal den HEERE loven met mijn ganse hart; ik zal al Uw wonderen vertellen.
9:3
Por haber sido mis enemigos vueltos atrás: Caerán y perecerán delante de ti.
In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste!
9:4
Porque has hecho mi juicio y mi causa: Sentástete en silla juzgando justicia.
Omdat mijn vijanden achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn van Uw aangezicht.
9:5
Reprendiste gentes, destruiste al malo, Raíste el nombre de ellos para siempre jamás.
Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid.
9:6
Oh enemigo, acabados son para siempre los asolamientos; Y las ciudades que derribaste, Su memoria pereció con ellas.
Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
9:7
Mas JEHOVÁ permanecerá para siempre: Dispuesto ha su trono para juicio.
O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
9:8
Y él juzgará el mundo con justicia; Y juzgará los pueblos con rectitud.
Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
9:9
Y será JEHOVÁ refugio al pobre, Refugio para el tiempo de angustia.
En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.
9:10
Y en ti confiarán los que conocen tu nombre; Por cuanto tú, oh JEHOVÁ, no desamparaste á los que te buscaron.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor den verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
9:11
Cantad á JEHOVÁ, que habita en Sión: Noticiad en los pueblos sus obras.
En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
9:12
Porque demandando la sangre se acordó de ellos: No se olvidó del clamor de los pobres.
Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.
9:13
Ten misericordia de mí, JEHOVÁ: Mira mi aflicción que padezco de los que me aborrecen, Tú que me levantas de las puertas de la muerte;
Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.
9:14
Porque cuente yo todas tus alabanzas En las puertas de la hija de Sión, Y me goce en tu salud.
Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn poorten des doods;
9:15
Hundiéronse las gentes en la fosa que hicieron; En la red que escondieron fué tomado su pie.
Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil.
9:16
JEHOVÁ fué conocido en el juicio que hizo; En la obra de sus manos fué enlazado el malo. (Higaion. Selah.)
De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden.
9:17
Los malos serán trasladados al infierno, Todas las gentes que se olvidan de Dios.
De HEERE is bekend geworden; Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen! Higgajon, Sela.
9:18
Porque no para siempre será olvidado el pobre; Ni la esperanza de los pobres perecerá perpetuamente.
De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen.
9:19
Levántate, oh JEHOVÁ; no se fortalezca el hombre; Sean juzgadas las gentes delante de ti.
Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn.
9:20
Pon, oh JEHOVÁ, temor en ellos: Conozcan las gentes que son no más que hombres. (Selah.)
Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden. O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij mensen zijn. Sela.

© bibleglot.com