A poodšed odtud, uzřel jiné dva bratry, Jakuba syna Zebedeova, a Jana bratra jeho, na lodí s Zebedeem otcem jejich, ani tvrdí síti své. I povolal jich.
En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeüs, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.