Bóg Abrahama i Izaaka i Jakóba, Bóg ojców naszych, uwielbił Jezusa, Syna swego, któregoście wy wydali i zaparliście się go przed twarzą Piłatową, który go sądził być godnym wypuszczenia.
De God Abrahams, en Izaks, en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend, voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde, dat men Hem zoude loslaten.