I zvolal proti oltáři slovem Hospodinovým, řka: Oltáři, oltáři, toto praví Hospodin: Hle, syn narodí se domu Davidovu, jménem Joziáš, kterýž obětovati bude na tobě kněží výsostí, jenž zapalují kadidlo na tobě; i kosti lidské páliti budou na tobě.
En hij riep tegen het altaar, door het woord des HEEREN, en zeide: Altaar, altaar, zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids geboren worden, wiens naam zal zijn Josia; die zal op u offeren de priesters der hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u verbranden.