Y DIJO Dios á Jacob: Levántate, sube á Beth-el, y estáte allí; y haz allí un altar al Dios que te apareció cuando huías de tu hermano Esaú.
Daarna zeide God tot Jakob: Maak u op, trek op naar Beth-el, en woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet voor het aangezicht van uw broeder Ezau.
Entonces Jacob dijo á su familia y á todos los que con él estaban: Quitad los dioses ajenos que hay entre vosotros, y limpiaos, y mudad vuestros vestidos.
Toen zeide Jakob tot zijn huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en reinigt u, en verandert uw klederen;
Y levantémonos, y subamos á Beth-el; y haré allí altar al Dios que me respondió en el día de mi angustia, y ha sido conmigo en el camino que he andado.
En laat ons ons opmaken, en optrekken naar Beth-el; en ik zal daar een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten dage mijner benauwdheid, en met mij geweest is op den weg, die ik gewandeld heb.
Así dieron á Jacob todos los dioses ajenos que había en poder de ellos, y los zarzillos que estaban en sus orejas; y Jacob los escondió debajo de una encina, que estaba junto á Sichêm.
Toen gaven zij Jakob al die vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen, die aan hun oren waren, en Jakob verborg ze onder den eikeboom, die bij Sichem is.
Y edificó allí un altar, y llamó el lugar El-Beth-el, porque allí le había aparecido Dios, cuando huía de su hermano.
En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-el; want God was hem aldaar geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood.
Y díjole Dios: Yo soy el Dios Omnipotente: crece y multiplícate; una nación y conjunto de naciones procederá de ti, y reyes saldrán de tus lomos:
Voorts zeide God tot hem: Ik ben God de Almachtige! wees vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken zal uit u worden, en koningen zullen uit uw lenden voortkomen.
Y Jacob erigió un título en el lugar donde había hablado con él, un título de piedra, y derramó sobre él libación, y echó sobre él aceite.
En Jakob stelde een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer, en goot olie daarover.
Y acaeció, morando Israel en aquella tierra, que fué Rubén y durmió con Bilha la concubina de su padre; lo cual llegó á entender Israel. Ahora bien, los hijos de Israel fueron doce:
En het geschiedde, als Israël in dat land woonde, dat Ruben heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israël hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf.