Och det går prästen såsom folket, husbonden såsom tjänaren, husfrun såsom tjänarinnan, säljaren såsom köparen, låntagaren såsom långivaren, gäldenären såsom borgenären.
En gelijk het volk, alzo zal de priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd, alzo haar vrouw; gelijk de koper, alzo de verkoper; gelijk de lener, alzo de ontlener; gelijk de woekeraar, alzo die, van welken hij woeker ontvangt.