For trengsler uten tall har omspent mig, mine misgjerninger har grepet mig, så jeg ikke kan se; de er flere enn hårene på mitt hode, og mitt hjerte har sviktet mig.
Want kwaden, tot zonder getal toe, hebben mij omgeven; mijn ongerechtigheden hebben mij aangegrepen, dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger dan de haren mijns hoofds, en mijn hart heeft mij verlaten.