Kua huna e te hunga whakakake te mahanga moku, me nga aho; kua horahia e ratou he kupenga ki te taha o te ara: kua whakapikoa e ratou he rore moku. (Hera.
Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken weg te stoten.
I mea ahau ki a Ihowa, Ko koe toku Atua: whakarongo, e Ihowa, ki toku reo inoi.
De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela.
He pono ka whakawhetai te hunga pai ki tou ingoa: ka noho te hunga tika ki tou aroaro.
Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven.