Isaiah 9

Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen.
Narod koji je u tmini hodio svjetlost vidje veliku; one što mrklu zemlju obitavahu svjetlost jarka obasja.
Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt.
Ti si radost umnožio, uvećao veselje, i oni se pred tobom raduju kao što se ljudi raduju žetvi, k'o što kliču kad se dijeli plijen.
Want het juk van hun last, en den stok hunner schouders, en den staf desgenen, die hen dreef, hebt Gij verbroken, gelijk ten dage der Midianieten;
Teški jaram njegov, prečku što mu pleća pritiskaše, šibu njegova goniča slomi kao u dan midjanski.
Toen de ganse strijd dergenen, die streden, met gedruis geschiedde, en de klederen in het bloed gewenteld en verbrand werden, tot een voedsel des vuurs.
Da, sva bojna obuća, svaki plašt krvlju natopljen izgorjet će i bit će ognju hrana.
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
Jer, dijete nam se rodilo, sina dobismo; na plećima mu je vlast. Ime mu je: Savjetnik divni, Bog silni, Otac vječni, Knez mironosni.
Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen.
Nadaleko vlast će mu se sterat' i miru neće biti kraja nad prijestoljem Davidovim, nad kraljevstvom njegovim: učvrstit će ga i utvrdit u pravu i pravednosti. Od sada i dovijeka učinit će to privržena ljubav Jahve nad Vojskama.
De Heere heeft een woord gezonden in Jakob, en het is gevallen in Israël.
Gospod posla riječ protiv Jakova i ona pade na Izraela.
En al dit volk zal het gewaar worden, Efraïm en de inwoner van Samaria; in hoogmoed en grootsheid des harten, zeggende:
Sazna je sav narod njegov, Efrajim i stanovnici Samarije koji govorahu naduta i ohola srca:
De tichelstenen zijn gevallen, maar met uitgehouwen stenen zullen wij wederom bouwen; de wilde vijgebomen zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in cederen veranderen;
"Opeke nam popadaše, gradit ćemo od tesanika; sasjekoše nam divlje smokve, cedre ćemo posaditi."
Want de HEERE zal Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en Hij zal zijn vijanden samen vermengen:
Al' Jahve podiže na brdo Sion njegove protivnike i podbada neprijatelje njegove:
De Syriërs van voren, en de Filistijnen van achteren, dat zij Israël opeten met vollen mond. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
Aram s istoka, Filistejce sa zapada, da svim ustima proždiru Izraela. Na sve to gnjev se njegov neće smiriti, ruka će mu ostat' ispružena.
Want dit volk keert zich niet tot Dien, Die het slaat, en den HEERE der heirscharen zoeken zij niet.
Ali se narod nije obratio onom koji ga je b§io, ne tražiše Jahvu nad Vojskama.
Daarom zal de HEERE afhouwen uit Israël den kop en den staart, den tak en de bieze, op een dag.
Zato Jahve odsiječe Izraelu glavu i rep, palmu i rogoz u jednom danu.
(De oude en aanzienlijke, die is de kop; maar de profeet, die valsheid leert, die is de staart.)
Starješina i odličnik - to je glava; prorok, učitelj laži - to je rep.
Want de leiders dezes volks zijn verleiders, en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.
Oni što vode narod taj - zavode ga, a koji se vodit' daju - propali su.
Daarom zal zich de Heere niet verblijden over hun jongelingen, en hunner wezen en hunner weduwen zal Hij zich niet ontfermen, want zij zijn allen te zamen huichelaars en boosdoeners, en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
Stog' mu Gospod neće poštedjet' mladića, sirotama njegovim i udovicama smilovat' se neće. Sav je taj narod bezbožan i zao, na sva usta bezumno govori. Na sve to gnjev se njegov neće smiriti, ruka će mu ostat' ispružena.
Want de goddeloosheid brandt als vuur, doornen en distelen zal zij verteren, en zal aansteken de verwarde struiken des wouds, die zich verheven hebben als de verheffing des rooks.
Da, bezbožnost se k'o oganj razmahala, drač i trnje proždire, pa upali šumsku guštaru, stupovi se dima podižu.
Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, zal het land verduisterd worden; en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs: de een zal den ander niet verschonen.
Plamti zemlja od gnjeva Jahvina, narod ognju hrana postaje. Nitko ni brata svog ne štedi, [19b] svatko jede meso svog susjeda.
Zo hij ter rechterhand snijdt, zal hij toch hongeren, en zo hij ter linkerhand eet, zal hij toch niet verzadigd worden; een iegelijk zal het vlees zijns arms eten;
[19a] Proždire zdesna, i opet je gladan; guta slijeva, i opet sit nije:
Manasse Efraïm, en Efraïm Manasse, en zij zullen te zamen tegen Juda zijn. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
Manaše Efrajima, Efrajim Manašea, obojica zajedno Judu. Na sve to gnjev se njegov neće smiriti, ruka će mu ostat' ispružena.