og David sagde til Gud: "Var det ikke mig, der sagde, at Folket skulde tælles? Det er mig, der har syndet, og såre ilde har jeg handlet; men Fårene der, hvad har de gjort? HERRE min Gud, lad din Hånd dog ramme mig og mit Fædrenehus, men lad Plagen ikke ramme dit Folk!"
En David zeide tot God: Ben ik het niet, die gezegd heb, dat men het volk tellen zou? Ja, ik zelf ben het, die gezondigd en zeer kwalijk gehandeld heb; maar deze schapen, wat hebben die gedaan? O HEERE, mijn God, dat toch Uw hand tegen mij, en tegen het huis mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk ter plage.