Psalms 126

Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.
Als Jehova die Gefangenen Zions zurückführte, waren wir wie Träumende.
Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan.
Da ward unser Mund voll Lachens, und unsere Zunge voll Jubels; da sagte man unter den Nationen: Jehova hat Großes an ihnen getan!
De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.
Jehova hat Großes an uns getan: wir waren fröhlich!
O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.
Führe unsere Gefangenen zurück, Jehova, gleich Bächen im Mittagslande!
Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
Die mit Tränen säen, werden mit Jubel ernten.
Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.
Er geht weinend hin, tragend den Samen zum Säen; er kommt heim mit Jubel, tragend seine Garben.