Zo verkocht hen de HEERE in de hand van Jabin, koning der Kanaänieten, die te Hazor regeerde; en zijn krijgsoverste was Sisera; dezelve nu woonde in Haroseth der heidenen.
Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE; want hij had negenhonderd ijzeren wagenen, en hij had de kinderen Israëls met geweld onderdrukt, twintig jaren.
En zij woonde onder den palmboom van Debora, tussen Rama en tussen Beth-el, op het gebergte van Efraïm; en de kinderen Israëls gingen op tot haar ten gerichte.
En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinoam, van Kedes-nafthali; en zij zeide tot hem: Heeft de HEERE, de God Israëls, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon?
En zij zeide: Ik zal zekerlijk met u trekken, behalve dat de eer de uwe niet zal zijn op dezen weg, dien gij wandelt; want de HEERE zal Sisera verkopen in de hand ener vrouw. Alzo maakte Debora zich op, en toog met Barak naar Kedes.
Heber nu, de Keniet, had zich afgezonderd van Kaïn, uit de kinderen van Hobab, Mozes' schoonvader; en hij had zijn tenten opgeslagen tot aan den eik in Zaanaim, die bij Kedes is.
Debora dan zeide tot Barak: Maak u op; want dit is de dag, in welken de HEERE Sisera in uw hand gegeven heeft; is de HEERE niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak van den berg Thabor af, en tien duizend man achter hem.
En de HEERE versloeg Sisera, met al zijn wagenen, en het ganse heirleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak; dat Sisera van den wagen afklom, en vluchtte op zijn voeten.
En Barak jaagde ze na, achter de wagenen en achter het heirleger, tot aan Haroseth der heidenen. En het ganse heirleger van Sisera viel door de scherpte des zwaards, dat er niet overbleef tot een toe.
Maar Sisera vluchtte op zijn voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber, den Keniet; want er was vrede tussen Jabin, den koning van Hazor, en tussen het huis van Heber, den Keniet.
Jaël nu ging uit, Sisera tegemoet, en zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees niet! En hij week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met een deken.
Daarna zeide hij tot haar: Geef mij toch een weinig waters te drinken, want mij dorst. Toen opende zij een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe.
Daarna nam Jaël, de huisvrouw van Heber, een nagel der tent, en greep een hamer in haar hand, en ging stilletjes tot hem in, en dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde vast werd; hij nu was met een diepen slaap bevangen en vermoeid, en stierf.
En ziet, Barak vervolgde Sisera; en Jaël ging uit hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u den man wijzen, dien gij zoekt. Zo kwam hij tot haar in, en ziet, Sisera lag dood, en de nagel was in den slaap zijns hoofds.
En de hand der kinderen Israëls ging steeds voort, en werd hard over Jabin, den koning van Kanaän, totdat zij Jabin, den koning van Kanaän, hadden uitgeroeid.