II Corinthians 4

Ось тому, мавши за милосердям Божим таке служіння, ми не тратимо відваги,

Daarom dewijl wij deze bediening hebben, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, zo vertragen wij niet;

але ми відреклися тайного сорому, не ходячи в хитрості та не перекручуючи Божого Слова, але з'явленням правди доручуємо себе кожному сумлінню людському перед Богом.

Maar wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende in arglistigheid, noch het Woord Gods vervalsende, maar door openbaring der waarheid onszelven aangenaam makende bij alle gewetens der mensen, in de tegenwoordigheid Gods.

Коли ж наша Євангелія й закрита, то закрита для тих, хто гине,

Doch indien ook ons Evangelie bedekt is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan;

для невіруючих, яким бог цього віку засліпив розум, щоб для них не засяяло світло Євангелії слави Христа, а Він образ Божий.

In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is.

Бо ми не себе самих проповідуємо, але Христа Ісуса, Господа, ми ж самі раби ваші ради Ісуса.

Want wij prediken niet onszelven, maar Christus Jezus, den Heere; en onszelven, dat wij uw dienaars zijn om Jezus' wil.

Бо Бог, що звелів був світлу засяяти з темряви, у серцях наших засяяв, щоб просвітити нам знання слави Божої в Особі Христовій.

Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.

А ми маємо скарб цей у посудинах глиняних, щоб велич сили була Божа, а не від нас.

Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons;

У всьому нас тиснуть, та не потиснені ми; ми в важких обставинах, але не впадаємо в розпач.

Als die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig;

Переслідують нас, але ми не полишені; ми повалені, та не погублені.

Vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven;

Ми завсіди носимо в тілі мертвість Ісусову, щоб з'явилося в нашому тілі й життя Ісусове.

Altijd de doding van den Heere Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam zou geopenbaard worden.

Бо завсіди нас, що живемо, віддають на смерть за Ісуса, щоб з'явилось Ісусове в нашому смертельному тілі.

Want wij, die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus' wil; opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden.

Тому то смерть діє в нас, а життя у вас.

Zo dan, de dood werkt wel in ons, maar het leven in ulieden.

Та мавши того ж духа віри, за написаним: Вірував я, через те говорив, і ми віруємо, тому то й говоримо,

Dewijl wij nu denzelfden Geest des geloofs hebben, gelijk er geschreven is: Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; zo geloven wij ook, daarom spreken wij ook;

знавши, що Той, Хто воскресив Господа Ісуса, воскресить з Ісусом і нас, і поставить із вами.

Wetende, dat Hij, Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken, en met ulieden daar zal stellen.

Усе бо для вас, щоб благодать, розмножена через багатьох, збагатила подяку на Божу славу.

Want al deze dingen zijn om uwentwil, opdat de vermenigvuldigde genade, door de dankzegging van velen, overvloedig worde ter heerlijkheid Gods.

Через те ми відваги не тратимо, бо хоч нищиться зовнішній наш чоловік, зате день-у-день відновляється внутрішній.

Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag.

Бо теперішнє легке наше горе достачає для нас у безмірнім багатстві славу вічної ваги,

Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid;

коли ми не дивимося на видиме, а на невидиме. Бо видиме дочасне, невидиме ж вічне!

Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.