He penei i te whitiki e piri nei ki te hope o te tangata, pena tonu taku meatanga i te whare katoa o Iharaira, i te whare katoa o Hura, kia piri ki ahau, e ai ta Ihowa, kia waiho ai ratou hei iwi maku, hei ingoa, hei whakamoemiti, hei kororia; h eoi kihai ratou i rongo.
Want gelijk als een gordel kleeft aan de lenden eens mans, alzo heb Ik het ganse huis Israëls en het ganse huis van Juda aan Mij doen kleven, spreekt de HEERE, om Mij te zijn tot een volk, en tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid; maar zij hebben niet gehoord.