Toen voeren de kinderen Israëls voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baäls, en Astharoth, en de goden van Syrië, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet.
Lecz znowu synowie Izraelscy czynili złe przed oczyma Pańskiemi, a służąc Baalowi, i Astaratowi, i bogom Syryjskim, i bogom Sydońskim, i bogom Moabskim, i bogom synów Ammon, i nawet bogom Filistyńskim, a opuściwszy Pana, nie służyli mu.