Maar Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen, die Josafat, en Joram, en Ahazia, zijn vaderen, de koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen, en al het goud, dat gevonden werd in de schatten van het huis des HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazaël, den koning van Syrië; toen trok hij op van Jeruzalem.
Ary tamin'izany dia niakatra Hazaela, mpanjakan'i Syria, ary namely an'i Gata ka nahafaka azy; ary nizotra niakatra hamely an'i Jerosalema koa izy.