Syvendedagen døde Barnet; men Davids Folk turde ikke lade ham vide, at Barnet var død, thi de tænkte: "Da Barnet levede, vilde han ikke låne os Øre, når vi talte til ham; hvor kan vi da nu sige til ham, at Barnet er død? Han kunde gøre en Ulykke!"
En het geschiedde op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen.