Sed en la sepa jaro kuraĝis Jehojada kaj prenis al si en interligon la centestrojn Azarja, filo de Jeroĥam, Iŝmael, filo de Jehoĥanan, Azarja, filo de Obed, Maaseja, filo de Adaja, kaj Eliŝafat, filo de Ziĥri;
Doch in het zevende jaar versterkte zich Jojada, en nam de oversten der honderden, Azarja, den zoon van Jeroham en Ismaël, den zoon van Johanan, en Azarja, den zoon van Obed, en Maaseja, den zoon van Adaja, en Elisafat, den zoon van Zichri, met zich in een verbond.