In het achttiende jaar nu zijner regering, als hij het land en het huis gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren.
约西亚王十八年,净地净殿之后,就差遣亚萨利雅的儿子沙番、邑宰玛西雅、约哈斯的儿子史官约亚去修理耶和华─他 神的殿。