En hij zegende Jozef, en zeide: De God, voor Wiens aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op dezen dag;
Sonra Yusuf’u kutsayarak şöyle dedi: “Atalarım İbrahim’in, İshak’ın hizmet ettiği,
Bugüne dek yaşamım boyunca bana çobanlık eden Tanrı,