Het woord, dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot Baruch, den zoon van Nerija, als hij die woorden uit den mond van Jeremia in een boek schreef, in het vierde jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den koning van Juda, zeggende:
Detta är det ord som profeten Jeremia talade till Baruk, Nerias son, när denne efter Jeremias diktamen tecknade upp dessa tal i en bok, under Jojakims, Josias sons, Juda konungs, fjärde regeringsår; han sade:Jer. 36,1 f., 32.