E Jeoás, rei de Israel, aprisionou Amazias, rei de Judá, filho de Joás, filho de Acazias, em Bete-Semes e, vindo a Jerusalém, rompeu o seu muro desde a porta de Efraim até a porta da esquina, quatrocentos covados.
En Joas, de koning van Israël, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-semes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraïm tot aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen.