Leviticus 10

Men Arons sønner Nadab og Abihu tok hver sitt ildkar og la ild i dem og la røkelse på ilden og bar fremmed ild inn for Herrens åsyn, som han ikke hadde befalt dem.
En de zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen een ieder zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en leiden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk hij hen niet geboden had.
Da gikk det ild ut fra Herrens åsyn og fortærte dem, og de døde for Herrens åsyn.
Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN, en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN.
Da sa Moses til Aron: Dette var det Herren talte om da han sa: På dem som står mig nær, vil jeg åpenbare min hellighet, og for alt folkets åsyn vil jeg forherlige mig. Og Aron tidde.
En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het, wat de HEERE gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aäron zweeg stil.
Men Moses kalte på Misael og Elsafan, sønner av Arons farbror Ussiel, og sa til dem: Tred frem og bær eders brødre bort fra helligdommen og utenfor leiren!
En Mozes riep Misael en Elzafan, de zonen van Uzziël, den oom van Aäron, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg, van voor het heiligdom tot buiten het leger.
Og de trådte frem og bar dem i deres kjortler utenfor leiren, som Moses hadde sagt.
Toen traden zij toe, en droegen hen, in hun rokken, tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had.
Da sa Moses til Aron og hans sønner Eleasar og Itamar: I skal ikke rake eders hoder og ikke sønderrive eders klær, forat I ikke skal dø, og forat han ikke skal vredes på hele menigheten; men eders brødre, hele Israels hus, skal gråte over denne brand som Herren har optendt.
En Mozes zeide tot Aäron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn zonen: Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft, en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis van Israël, zullen dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft, bewenen.
Og I skal ikke gå bort fra inngangen til sammenkomstens telt, forat I ikke skal dø; for Herrens salvings-olje er på eder. Og de gjorde som Moses sa.
Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes.
Og Herren talte til Aron og sa:
En de HEERE sprak tot Aäron, zeggende:
Vin eller sterk drikk skal hverken du eller dine sønner drikke når I går inn i sammenkomstens telt, forat I ikke skal dø - det skal være en evig lov for eder, fra slekt til slekt -
Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten;
så I kan gjøre forskjell mellem hellig og vanhellig, mellem urent og rent,
En om onderscheid te maken tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine;
og lære Israels barn alle de lover som Herren har kunngjort dem ved Moses.
En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen, die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft.
Så sa Moses til Aron og hans sønner Eleasar og Itamar, som ennu var i live: Ta det matoffer som er tilovers av Herrens ildoffer, og et det usyret ved siden av alteret; for det er høihellig.
En Mozes sprak tot Aäron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer, dat van de vuurofferen des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden.
I skal ete det på et hellig sted, for det er din og dine sønners fastsatte del av Herrens ildoffer; således er det mig befalt.
Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuurofferen is; want alzo is mij geboden.
Og svinge-brystet og løfte-låret skal I ete på et rent sted, du og dine sønner og dine døtre med dig; for det er gitt dig og dine barn som eders fastsatte del av Israels barns takkoffer.
Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij, en uw zonen, en uw dochteren met u; want tot uw bescheiden deel, en uwer zonen bescheiden deel, zijn zij uit de dankofferen der kinderen Israëls gegeven.
Løfte-låret og svinge-brystet skal de bære frem sammen med ildofferfettstykkene og svinge dem for Herrens åsyn; og det skal være din og dine barns fastsatte del til evig tid, således som Herren har befalt.
Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuurofferen des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen; hetwelk, voor u en uw zonen met u, tot een eeuwige inzetting zijn zal, gelijk als de HEERE geboden heeft.
Da nu Moses spurte efter syndoffer-bukken, viste det sig at den var opbrent; da blev han vred på Eleasar og Itamar, Arons sønner som ennu var i live, og han sa:
En Mozes zocht zeer naarstiglijk den bok des zondoffers; en ziet, hij was verbrand. Dies was hij op Eleazar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, zeer toornig, zeggende:
Hvorfor har I ikke ett syndofferet på det hellige sted? Det er jo høihellig, og han har gitt eder det forat I skal bortta menighetens syndeskyld og gjøre soning for dem for Herrens åsyn.
Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN.
Blodet blev jo ikke båret inn i helligdommen; derfor skulde I ha ett kjøttet på det hellige sted, således som jeg har befalt.
Ziet, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganselijk gegeten hebben in het heiligdom, gelijk als ik geboden heb.
Da sa Aron til Moses: De har jo idag ofret sitt syndoffer og sitt brennoffer for Herrens åsyn, og enda er slik en ulykke hendt mig. Om jeg nu hadde ett syndoffer idag, skulde da det ha vært godt i Herrens øine?
Toen sprak Aäron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen des HEEREN?
Da Moses hørte dette, syntes han det var rett.
Als Mozes dit hoorde, zo was het goed in zijn ogen.