Da optendtes Herrens vrede mot Moses, og han sa: Har du ikke din bror Aron, levitten? Han, vet jeg, kan tale; og nu kommer han dig også i møte, og når han ser dig, blir han glad.
Toen ontstak de toorn des HEEREN over Mozes, en Hij zeide: is niet Aäron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn.