I Kings 8

Da kalte kong Salomo Israels eldste og alle stammehøvdingene, overhodene for Israels barns familier, sammen til sig i Jerusalem for å føre Herrens pakts-ark op fra Davids stad, det er Sion.
Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israël, en al de hoofden der stammen, de oversten der vaderen, onder de kinderen Israëls, tot den koning Salomo te Jeruzalem, om de ark des verbonds des HEEREN op te brengen uit de stad Davids, dewelke is Sion.
Og alle Israels menn samlet sig hos kong Salomo på festen i måneden etanim, det er den syvende måned.
En alle mannen van Israël verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand.
Da nu alle Israels eldste var kommet, løftet prestene arken op.
En al de oudsten van Israël kwamen; en de priesters namen de ark op.
Og de bar Herrens ark op og sammenkomstens telt og alle de hellige redskaper som var i teltet; det var prestene og levittene som bar dem op.
En zij brachten de ark des HEEREN en de tent der samenkomst opwaarts mitsgaders al de heilige vaten, die in de tent waren; en de priesters en de Levieten brachten dezelve opwaarts.
Og kong Salomo stod foran arken og med ham hele Israels menighet, som hadde samlet sig hos ham, og de ofret småfe og storfe i slik mengde at de ikke kunde telles eller regnes.
De koning Salomo nu en de ganse vergadering van Israël, die bij hem vergaderd waren, waren met hem voor de ark, offerende schapen en runderen, die vanwege de menigte niet konden geteld, noch gerekend worden.
Prestene bar Herrens pakts-ark inn på dens plass i husets kor, i det Aller-helligste, under kjerubenes vinger.
Alzo brachten de priesteren de ark des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim.
For kjerubene bredte sine vinger ut over det sted hvor arken stod, så at kjerubene ovenfra dekket både over arken og dens stenger.
Want de cherubim spreidden beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim overdekten de ark en haar handbomen van boven.
Stengene var så lange at deres ender kunde sees fra det Hellige foran koret, men ikke utenfor. Og der har de vært til denne dag.
Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag.
Det var ikke noget i arken uten de to stentavler som Moses hadde lagt ned der ved Horeb, dengang Herren gjorde pakt med Israels barn da de drog ut av Egyptens land.
Er was niets in de ark, dan alleen de twee stenen tafelen, die Mozes bij Horeb daarin gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen Israëls, toen zij uit Egypteland uitgetogen waren.
Så skjedde det at da prestene gikk ut av helligdommen, da fylte skyen Herrens hus.
En het geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde.
Og for skyens skyld kunde prestene ikke bli stående og gjøre tjeneste; for Herrens herlighet fylte Herrens hus.
En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld.
Da sa Salomo: Herren har sagt at han vil bo i mulmet.
Toen zeide Salomo: De HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.
Bygget har jeg et hus til bolig for dig, et sted hvor du kan bo til evig tid.
Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning.
Så vendte kongen sig om og velsignet hele Israels menighet, mens hele Israels menighet stod.
Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende de ganse gemeente van Israël; en de ganse gemeente van Israël stond.
Han sa: Lovet være Herren, Israels Gud, som med sin munn talte med David, min far, og med sin hånd har opfylt det han lovte da han sa:
En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende:
Fra den dag jeg førte mitt folk Israel ut av Egypten, har jeg ikke utvalgt nogen by blandt alle Israels stammer, så der skulde bygges et hus til bolig for mitt navn; men jeg utvalgte David til å råde over mitt folk Israel.
Van dien dag af, dat Ik Mijn volk Israël uit Egypteland uitgevoerd heb, heb Ik geen stad verkoren uit alle stammen van Israël, om een huis te bouwen, dat Mijn Naam daar zou wezen; maar Ik heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israël wezen zou.
Og David, min far, hadde i sinne å bygge et hus for Herrens, Israels Guds navn.
Het was ook in het hart van mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE, den God Israëls, te bouwen.
Men Herren sa til David, min far: At du har hatt i sinne å bygge et hus for mitt navn, det har du gjort vel i;
Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl dat in uw hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is.
men du skal ikke bygge huset; din sønn som skal utgå av dine lender, han skal bygge huset for mitt navn.
Evenwel gij zult dat huis niet bouwen; maar uw zoon, die uit uw lendenen voortkomen zal, die zal Mijn Naam dat huis bouwen.
Og Herren opfylte det ord han hadde talt, og jeg er trådt i min far Davids sted og har tatt sete på Israels trone, således som Herren hadde sagt, og jeg har bygget huset for Herrens, Israels Guds navn.
Zo heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en ik zit op den troon van Israël, gelijk als de HEERE gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods van Israël.
Og der har jeg stelt til et rum for arken, hvori Herrens pakt er, den pakt som han gjorde med våre fedre da han førte dem ut av Egyptens land.
En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin het verbond des HEEREN is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde.
Så trådte Salomo frem foran Herrens alter midt for hele Israels menighet og bredte ut sine hender mot himmelen
En Salomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover de ganse gemeente van Israël, en breidde zijn handen uit naar den hemel;
og sa: Herre, Israels Gud! Det er ikke nogen Gud som du, hverken i himmelen der oppe eller på jorden her nede, du som holder din pakt og bevarer din miskunnhet mot dine tjenere, når de vandrer for ditt åsyn av alt sitt hjerte,
En hij zeide: HEERE, God van Israël, er is geen God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid aan Uw knechten, die voor Uw aangezicht met hun ganse hart wandelen;
du som har holdt det du lovte din tjener David, min far; du lovte det med din munn, og med din hånd har du opfylt det, som det viser sig idag.
Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want met Uw mond hebt Gij gesproken, en met Uw hand vervuld, gelijk het te dezen dage is.
Så hold nu og, Herre, Israels Gud, det du lovte din tjener David, min far, da du sa: Det skal aldri fattes en mann av din ætt til å sitte på Israels trone for mitt åsyn, så sant dine barn akter på sin vei og vandrer for mitt åsyn, som du har vandret for mitt åsyn.
En nu HEERE, God van Israël, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: Geen man zal u van voor Mijn aangezicht afgesneden worden, die op den troon van Israël zitte; alleenlijk zo uw zonen hun weg bewaren, om te wandelen voor Mijn aangezicht, gelijk als gij gewandeld hebt voor Mijn aangezicht.
Så la nu, Israels Gud, de ord bli sannhet som du har talt til din tjener David, min far.
Nu dan, o God van Israël, laat toch Uw woord waar worden, hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David.
Men bor da Gud virkelig på jorden? Se, himlene og himlenes himler rummer dig ikke; hvor meget mindre da dette hus som jeg har bygget!
Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen, hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb!
Men du vil allikevel vende dig til din tjeners bønn og til hans ydmyke begjæring, Herre min Gud, og høre på det rop og den bønn som din tjener bærer frem for ditt åsyn idag,
Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, om te horen naar het geroep en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht bidt.
så dine øine må være oplatt mot dette hus natt og dag - det sted hvorom du har sagt: Mitt navn skal bo der - så du hører på den bønn som din tjener beder, vendt mot dette sted.
Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats.
Du vil høre på din tjeners og ditt folk Israels ydmyke begjæring, som de bærer frem, vendt mot dette sted; du vil høre den på det sted hvor du bor, i himmelen; du vil høre og tilgi.
Hoor dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israël, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef.
Når nogen synder mot sin næste, og de krever en ed av ham og lar ham sverge, og han så kommer inn og sverger foran ditt alter i dette hus,
Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd zal hebben, om zichzelven te vervloeken; en de eed des vloeks voor Uw altaar in dit huis komen zal;
så vil du høre i himmelen og gripe inn og hjelpe dine tjenere til deres rett, så du dømmer den skyldige skyldig og lar hans gjerninger komme over hans eget hode, og dømmer den rettferdige rettferdig og lar ham få efter sin rettferdighet.
Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt Uw knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid.
Når ditt folk Israel blir slått av fienden fordi de synder mot dig, men de så vender om til dig og bekjenner ditt navn og beder til dig og bønnfaller dig om nåde i dette hus,
Wanneer Uw volk Israël zal geslagen worden voor het aangezicht des vijands, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en smeken zullen;
så vil du høre det i himmelen og forlate ditt folk Israels synd og føre dem tilbake til det land du har gitt deres fedre.
Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw volk Israël, en breng hen weder in het land, dat Gij hun vaderen gegeven hebt.
Når himmelen lukkes, så det ikke kommer regn, fordi de synder mot dig, og de så beder, vendt mot dette sted, og bekjenner ditt navn og vender om fra sin synd, fordi du ydmyker dem,
Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren zullen, als Gij hen geplaagd zult hebben;
så vil du høre det i himmelen og forlate dine tjeneres og ditt folk Israels synd, fordi du lærer dem den gode vei de skal vandre, og du vil la det regne over ditt land, som du har gitt ditt folk til arv.
Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde van Uw knechten en van Uw volk Israël, als Gij hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt.
Når det kommer hungersnød i landet, når det kommer pest, når det kommer brand og rust på kornet, gresshopper og gnagere, når deres fiender trenger inn i deres land og kringsetter deres byer, når det kommer nogen plage eller nogen sykdom -
Als er honger in het land wezen zal, als er pest wezen zal, als er brandkoren, honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal, of enige plage, of enige krankheid wezen zal;
hver gang da noget menneske eller hele ditt folk Israel bærer frem nogen bønn eller ydmyk begjæring, fordi de hver for sig kjenner sig rammet i sin samvittighet, og de så breder ut sine hender mot dette hus,
Alle gebed, alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israël, geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden zal;
så vil du høre det i himmelen, der hvor du bor, og du vil tilgi og gripe inn og gi hver mann efter alle hans gjerninger, fordi du kjenner hans hjerte - for du alene kjenner alle menneskebarns hjerte -
Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen kent het hart van alle kinderen der mensen;
så de må frykte dig alle de dager de lever i det land du har gitt våre fedre.
Opdat zij U vrezen al de dagen, die zij leven zullen in het land, dat Gij onzen vaderen gegeven hebt.
Også om en fremmed, en som ikke er av ditt folk Israel, men kommer fra et fjernt land for ditt navns skyld
Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk Israël niet zal zijn, maar uit verren lande om Uws Naams wil komen zal;
- for de vil få høre om ditt store navn og om din sterke hånd og om din utrakte arm - kommer og beder, vendt mot dette hus,
(Want zij zullen horen van Uw groten Naam, en van Uw sterke hand, en van Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit huis;
så vil du høre det i himmelen, der hvor du bor, og gjøre alt som den fremmede roper til dig om, så alle jordens folk må lære å kjenne ditt navn og frykte dig likesom ditt folk Israel og forstå at det er ditt navn som det nevnes med dette hus som jeg har bygget.
Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, en om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.
Når ditt folk drar ut i krig mot sin fiende på den vei du sender dem, og de så beder til Herren, vendt mot den stad du har utvalgt, og det hus jeg har bygget for ditt navn,
Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot den HEERE bidden naar den weg dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, hetwelk ik Uw Naam gebouwd heb;
så vil du i himmelen høre deres bønn og ydmyke begjæring og hjelpe dem til deres rett.
Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, en voer hun recht uit.
Når de synder mot dig - for det er ikke noget menneske som ikke synder - og du vredes på dem og gir dem i fiendens vold, og de som tar dem til fange, fører dem bort til fiendens land, fjernt eller nær,
Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat verre of nabij is.
men de så tar sig det til hjerte i det land hvor de holdes fanget, og omvender sig og bønnfaller dig om nåde i deres land som holder dem fanget, og sier: Vi har syndet og gjort ille, vi har vært ugudelige,
En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen, die ze gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: Wij hebben gezondigd, en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld;
og de omvender sig til dig av alt sitt hjerte og av all sin sjel i sine fienders land, blandt dem som har ført dem i fangenskap, og de beder til dig, vendt mot sitt land, som du har gitt deres fedre, og mot den stad du har utvalgt, og det hus jeg har bygget for ditt navn,
En zij zich tot U bekeren, met hun ganse hart, en met hun ganse ziel, in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg van hun land (hetwelk Gij hun vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis, dat ik Uw Naam gebouwd heb;
så vil du i himmelen, der hvor du bor, høre deres bønn og ydmyke begjæring og hjelpe dem til deres rett
Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en hun smeking en voer hun recht uit;
og forlate ditt folk hvad de har syndet mot dig, og alle de misgjerninger de har gjort mot dig, og la dem finne barmhjertighet hos dem som holder dem fanget, så de forbarmer sig over dem;
En vergeef aan Uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en al hun overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen, die ze gevangen houden, opdat zij zich hunner ontfermen;
de er jo ditt folk og din arv, som du førte ut av Egypten, midt ut av jernovnen.
Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egypteland, uit het midden des ijzeren ovens;
La da dine øine være oplatt for din tjeners ydmyke begjæring og for ditt folk Israels ydmyke begjæring, så du hører på dem, så ofte de roper til dig.
Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht, en tot de smeking van Uw volk Israël, om naar hen te horen, in al hun roepen tot U.
For du har utskilt dem fra alle jordens folk, så de skal være din arv, således som du sa ved din tjener Moses da du førte våre fedre ut av Egypten, Herre, Herre!
Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit alle volken der aarde; gelijk als Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit Egypte uitvoerdet, Heere HEERE!
Efterat Salomo hadde frembåret hele denne bønn og ydmyke begjæring for Herren, stod han op fra Herrens alter, hvor han hadde ligget på sine knær med hendene utbredt mot himmelen.
Het geschiedde nu, als Salomo voleind had dit ganse gebed, en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar des HEEREN opstond, van het knielen op zijn knieën, met zijn handen uitgebreid naar den hemel;
Så trådte han frem og velsignet hele Israels menighet med høi røst og sa:
Zo stond hij, en zegende de ganse gemeente van Israël, zeggende met luider stem:
Lovet være Herren, som har gitt sitt folk Israel ro, således som han lovte! Ikke et ord er blitt til intet av alle de gode ord han talte ved sin tjener Moses.
Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israël rust gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht.
Herren vår Gud være med oss, som han har vært med våre fedre! Han forlate oss ikke og forkaste oss ikke,
De HEERE, onze God, zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve ons niet;
men bøie vårt hjerte til sig, så vi vandrer på alle hans veier og holder hans bud og forskrifter og lover, som han gav våre fedre.
Neigende tot Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft.
Og måtte denne min bønn som jeg i ydmykhet har frembåret for Herrens åsyn, være nær Herren vår Gud dag og natt, så han hjelper sin tjener og sitt folk Israel til deres rett, efter som det trenges hver dag,
En dat deze mijn woorden, waarmede ik voor den HEERE gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God, dag en nacht; opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van Zijn volk Israël, elkeen dagelijks op zijn dag.
sa alle jordens folk må kjenne at Herren er Gud, han og ingen annen,
Opdat alle volken der aarde weten, dat de HEERE die God is, niemand meer;
Og eders hjerte må være helt med Herren vår Gud, så I vandrer efter hans lover og holder hans bud, som I gjør idag.
En ulieder hart volkomen zij met den HEERE, onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk te dezen dage.
Og kongen og hele Israel med ham ofret slaktoffer for Herrens åsyn.
En de koning, en gans Israël met hem, offerden slachtofferen voor het aangezicht des HEEREN.
To og tyve tusen stykker storfe og hundre og tyve tusen stykker småfe var det takkoffer som Salomo bar frem for Herren. Således var det kongen og alle Israels barn innvidde Herrens hus.
En Salomo offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij het huis des HEEREN ingewijd, de koning en al de kinderen Israëls.
Samme dag helliget kongen den midterste del av forgården som var foran Herrens hus; for der bar han frem brennofferet og matofferet og fettstykkene av takkofferne, fordi kobberalteret som stod for Herrens åsyn, var for lite til å rumme brennofferet og matofferet og fettstykkene av takkofferne.
Ten zelfden dage heiligde de koning het middelste des voorhofs, dat voor het huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en het spijsoffer bereid had, mitsgaders het vet der dankofferen; want het koperen altaar, dat voor het aangezicht des HEEREN was, was te klein, om de brandofferen, en de spijsofferen, en het vet der dankofferen te vatten.
Således feiret Salomo dengang festen, og hele Israel med ham, en stor mengde folk som var kommet sammen like fra Hamat-veien og til Egyptens bekk; i syv dager og atter syv dager - tilsammen fjorten dager - feiret de festen for Herrens, vår Guds åsyn.
Terzelfder tijd ook hield Salomo het feest, en gans Israël met hem, een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor het aangezicht des HEEREN, onzes Gods, zeven dagen en zeven dagen, zijnde veertien dagen.
Den åttende dag lot han folket fare, og de bad farvel med kongen og drog hjem igjen, glade og vel til mote over alt det gode Herren hadde gjort mot sin tjener David og mot sitt folk Israel.
Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij naar hun tenten, blijde en goedsmoeds over al het goede, dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israël, Zijn volk, gedaan had.