Katahi ratou ka whakahoki, ka mea ki te aroaro o te kingi, Ko te Raniera ra, ko tera o nga tama o nga whakarau o Hura, kahore ona mahara ki a koe, e te kingi, ki te ture ano i whaitohungia e koe, heoi e toru ana inoinga i te ra.
Toen kwamen zij nader, en spraken voor den koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod getekend, dat alle man, die in dertig dagen van enigen god of mens iets verzoeken zou, behalve van u, o koning! in den kuil der leeuwen zou geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Het is een vaste rede, naar de wet der Meden en Perzen, die niet mag herroepen worden.