Hallották, hogy sóhajtozom és nincs vígasztalóm; minden ellenségem hallotta veszedelmemet; örültek, hogy te *ezt* cselekedted. Hozd el a napot, a melyet hirdettél, hogy olyanok legyenek, mint én!
Schin. Zij horen, dat ik zucht, maar ik heb geen trooster; al mijn vijanden horen mijn kwaad; en zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt; als Gij den dag zult voortgebracht hebben, dien Gij uitgeroepen hebt, zo zullen zij zijn, gelijk ik ben.