Ja syötte minun kansani lihan, ja kuin te olette heiltä nahan nylkeneet, niin te särjette heidän luunsa, ja hakkaatte rikki ne niinkuin pataan, ja niinkuin lihan kattilaan.
Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten, en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken; en vaneen leggen, gelijk als in een pot, en als vlees in het midden eens ketels.