Psalms 140

Liberigu min, ho Eternulo, de malbona homo, Gardu min kontraŭ perfortulo;
Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
Kontraŭ tiuj, kiuj elpensas malbonon en la koro, Ĉiutage kaŭzas militojn;
Red mij, HEERE! van den kwaden mens; behoed mij voor den man alles gewelds;
Kiuj akrigas sian langon, kiel serpento; Veneno de vipuro estas sub iliaj lipoj. Sela.
Die veel kwaads in het hart denken, allen dag samenkomen om te oorlogen.
Gardu min, ho Eternulo, kontraŭ la manoj de malvirtuloj, Gardu min kontraŭ perfortuloj, Kiuj intencas renversi miajn paŝojn.
Zij scherpen hun tong, als een slang; heet addervergift is onder hun lippen. Sela.
Fieruloj kaŝis kaptilon por mi kaj ŝnurojn, Ili etendis reton ĉe la vojo, implikilon ili metis por mi. Sela.
Bewaar mij, HEERE! van de handen des goddelozen; behoed mij van den man alles gewelds; van hen, die mijn voeten denken weg te stoten.
Mi diris al la Eternulo: Vi estas mia Dio; Atentu, ho Eternulo, la voĉon de mia petego.
De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela.
Ho Eternulo, mia Sinjoro, forto de mia savo, Vi ŝirmas mian kapon en la tago de batalo.
Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God; neem ter ore, o HEERE! de stem mijner smekingen.
Ne donu, ho Eternulo, al malvirtulo lian dezirataĵon, Lian intencon ne efektivigu, ke ili ne fieriĝu. Sela.
HEERE, Heere, Sterkte mijns heils! Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der wapening.
La veneno de miaj ĉirkaŭantoj, La malicaĵo de iliaj lipoj kovru ilin.
Geef, HEERE! de begeerten des goddelozen niet; bevorder zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela.
Falu sur ilin brulantaj karboj; Ili ĵetiĝu en fajron, En abismojn, ke ili ne leviĝu.
Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.
Kalumnianto ne staros forte sur la tero; Perfortulon la malbono entiros en pereon.
Vurige kolen moeten op hen geschud worden; Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan.
Mi scias, ke la Eternulo defendos la aferon de mizerulo, La rajton de malriĉuloj.
Een man van kwade tong zal op de aarde niet bevestigd worden; een boos man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel verdreven is.
Kaj virtuloj ja gloros Vian nomon; Piuloj restos antaŭ Via vizaĝo.
Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak des ellendigen, en het recht der nooddruftigen zal uitvoeren. Gewisselijk, de rechtvaardigen zullen Uw Naam loven; de oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven.