Kaj transe de Jordan, oriente de Jeriĥo, ili donis: Becer, en la dezerto, sur la ebenaĵo, de la tribo de Ruben, kaj Ramot en Gilead, de la tribo de Gad, kaj Golan en Baŝan, de la tribo de Manase.
En aan gene zijde van de Jordaan, van Jericho oostwaarts, gaven zij Bezer in de woestijn, in het platte land, van den stam van Ruben; en Ramoth in Gilead, van den stam van Gad; en Golan in Bazan, van den stam van Manasse.