Als Eliab, zijn grootste broeder, hem tot die mannen hoorde spreken, zo ontstak de toorn van Eliab tegen David, en hij zeide: Waarom zijt gij nu afgekomen, en onder wien hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid, en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen, opdat gij den strijd zaagt.
quod cum audisset Heliab frater eius maior loquente eo cum aliis iratus est contra David et ait quare venisti et quare dereliquisti pauculas oves illas in deserto ego novi superbiam tuam et nequitiam cordis tui quia ut videres proelium descendisti