Psalms 14

Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.
Для дириґетна хору. Давидів. Безумний говорить у серці своїм: Нема Бога! Зіпсулись вони, і обридливий чинять учинок, нема доброчинця!...
De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
Господь дивиться з неба на людських синів, щоб побачити, чи є там розумний, що Бога шукає.
Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.
Усе повідступало, разом стали бридкими вони, нема доброчинця, нема ні одного!...
Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.
Чи ж не розуміють всі ті, хто чинить безправ'я, хто мій люд поїдає? Вони хліб Господній їдять, та не кличуть Його...
Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen.
Тоді настрашилися страхом вони, бо Бог в праведнім роді.
Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is.
Раду вбогого ганьбите ви, та Господь охорона йому.
Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn.
Аби то Він дав із Сіону спасіння ізраїлеві! Як долю Своєму народу поверне Господь, то радітиме Яків, втішатися буде ізраїль!