Want ik heb gehoord de naspraak van velen, van Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking; zij zeggen: Misschien zal hij overreed worden, dan zullen wij hem overmogen, en onze wraak van hem nemen.
[] Birçoğunun, “Her yer dehşet içinde!
Suçlayın! Suçlayalım onu!” diye fısıldaştığını duydum.
Bütün güvendiğim insanlar düşmemi gözlüyor,
“Belki kanar, onu yeneriz,
Sonra da öcümüzü alırız” diyorlar.