En het geschiedde daarna, dat David den HEERE vraagde, zeggende: Zal ik optrekken in een der steden van Juda? En de HEERE zeide tot hem: Trek op. En David zeide: Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide: Naar Hebron.
Bundan sonra Davut RAB’be, “Yahuda kentlerinden birine gideyim mi?” diye sordu. RAB, “Git” dedi. Davut, “Nereye gideyim?” diye sorunca, RAB, “Hevron’a” diye karşılık verdi.
Daarna kwamen de mannen van Juda, en zalfden aldaar David tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, die Saul begraven hebben.
[] Yahudalılar Hevron’a giderek orada Davut’u Yahuda Kralı olarak meshettiler. Saul’u gömenlerin Yaveş-Gilatlılar olduğu Davut’a bildirildi.
Toen zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend zijt gij den HEERE, dat gij deze weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven.
Davut onlara ulaklar göndererek şöyle dedi: “Efendiniz Saul’u gömmekle ona yaptığınız iyilikten dolayı RAB sizi kutsasın.
En nu, laat uw handen sterk zijn, en zijt dapper, dewijl uw heer Saul gestorven is; en ook hebben mij die van het huis van Juda tot koning over zich gezalfd.
Şimdi güçlü ve yürekli olun, çünkü efendiniz Saul öldü. Yahuda halkı beni kralları olarak meshetti.”
Veertig jaren was Isboseth, Sauls zoon, oud, als hij koning werd over Israël; en hij regeerde het tweede jaar; alleenlijk die van het huis van Juda volgden David na.
Saul oğlu İş-Boşet kırk yaşında kral oldu ve İsrail’de iki yıl krallık yaptı. Ancak Yahuda halkı Davut’u destekledi.
Joab, de zoon van Zeruja, en de knechten van David, togen ook uit; en zij ontmoetten elkander bij den vijver van Gibeon; en zij bleven, deze aan deze zijde des vijvers, en die aan gene zijde des vijvers.
Seruya oğlu Yoav’la Davut’un adamları varıp Givon Havuzu’nun yanında onları karşıladılar. Taraflardan biri havuzun bir yanına, öteki öbür yanına oturdu.
En de een greep den ander bij het hoofd, en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen, en zij vielen te zamen; daarvan noemde men dezelve plaats Chelkath-hazurim, die bij Gibeon is.
Her biri karşıtının başından tuttuğu gibi kılıcını böğrüne sapladı; birlikte yere serildiler. Bu yüzden Givon’daki o yere Helkat-Hassurim adı verildi.
En er was op dienzelfden dag een gans zeer harde strijd. Doch Abner en de mannen van Israël werden voor het aangezicht der knechten van David geslagen.
O gün savaş çok çetin oldu. Davut’un adamları Avner’le İsrailliler’i yenilgiye uğrattılar.
En Abner zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp u een van die jongens, en neem voor u hun gewaad; maar Asahel wilde niet afwijken van achter hem.
Avner, “Sağa ya da sola dön. Gençlerden birini yakala ve kendin için silahlarını al” dedi. Ama Asahel Avner’i kovalamaktan vazgeçmek istemedi.
Toen voer Abner wijders voort, zeggende tot Asahel: Wijkt af van achter mij; waarom zal ik u ter aarde slaan? Hoe zou ik dan mijn aangezicht opheffen voor uw broeder Joab?
Avner Asahel’i bir daha uyardı: “Beni kovalamaktan vazgeç! Neden seni yere sereyim? Sonra kardeşin Yoav’ın yüzüne nasıl bakarım?”
Maar hij weigerde af te wijken. Zo sloeg hem Abner met het achterste van de spies aan de vijfde rib, dat de spies van achter hem uitging; en hij viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat allen, die tot de plaats kwamen, alwaar Asahel gevallen en gestorven was, staan bleven.
Asahel peşini bırakmayı reddedince Avner mızrağının arka ucuyla onu karnından vurdu. Mızrak Asahel’in sırtından çıktı. Asahel orada düşüp öldü. Asahel’in düşüp öldüğü yere varanların tümü orada durup beklediler.
Maar Joab en Abisai jaagden Abner achterna; en de zon ging onder, als zij gekomen waren tot den heuvel van Amma, dewelke is voor Giach, op den weg der woestijn van Gibeon.
Ama Yoav’la Avişay Avner’i kovalamayı sürdürdüler. Güneş batarken Givon kırsal bölgesine giden yolun üzerindeki Giah’a bakan Amma Tepesi’ne vardılar.
Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen?
Avner Yoav’a, “Kılıç sonsuza dek mi insanları yok etsin?” diye seslendi, “Bu olayın acıyla sona ereceğini anlamıyor musun? Kardeşlerini kovalamaktan vazgeçmeleri için askerlere ne zaman buyruk vereceksin?”
En Joab zeide: Zo waarachtig als God leeft, ten ware dat gij gesproken hadt, zekerlijk het volk zou al toen van den morgen af weggevoerd zijn geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen!
Yoav şöyle karşılık verdi: “Yaşayan Tanrı’nın adıyla derim ki, seslenmeseydin askerler sabaha dek kardeşlerini kovalamaktan vazgeçmeyecekti.”
Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden gansen nacht over het vlakke veld; en zij gingen over de Jordaan en wandelden het ganse Bithron door, en kwamen tot Mahanaim.
Avner’le adamları bütün gece Arava Vadisi’nde yürüdüler. Şeria Irmağı’nı geçerek Bitron yolundan Mahanayim’e vardılar.
En zij namen Asahel op, en begroeven hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen nacht, dat hun het licht aanbrak te Hebron.
Yoav’la adamları Asahel’i götürüp Beytlehem’de babasının mezarına gömdüler. Sonra bütün gece yürüyerek gün doğumunda Hevron’a vardılar.