1. Home
  2. Pair
  3. DutSVV
  4. PorAR
  5. Mark.3

Mark 3

3:1
En Hij ging wederom in de synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand.
Outra vez entrou numa sinagoga, e estava ali um homem que tinha uma das mãos atrofiada.
3:2
En zij namen Hem waar, of Hij op den sabbat hem genezen zou, opdat zij Hem beschuldigen mochten.
E observavam-no para ver se, no sábado, curaria o homem, a fim de o acusarem.
3:3
En Hij zeide tot den mens, die de verdorde hand had: Sta op in het midden.
E disse Jesus ao homem que tinha a mão atrofiada: Levanta-te e vem para o meio.
3:4
En Hij zeide tot hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden? En zij zwegen stil.
Então lhes perguntou: É lícito, aos sábados, fazer o bem ou fazer o mal? Salvar a vida ou matar? Eles, porém, se calaram.
3:5
En als Hij hen met toorn rondom aangezien had, meteen bedroefd zijnde over de verharding van hun hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij strekte ze uit; en zijn hand werd hersteld, gezond gelijk de andere.
E olhando em redor para eles com indignação, condoendo-se da dureza dos seus corações, disse ao homem: Estende a tua mão. Ele a estendeu e ela foi restaurada como a outra.
3:6
En de Farizeën, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodeanen te zamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem doden zouden.
E os fariseus, saindo dali, entraram logo em conselho com os herodianos contra ele, para o matarem.
3:7
En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; en Hem volgde een grote menigte van Galilea, en van Judea,
Jesus, porém, se retirou com os seus discípulos para a beira do mar; e uma grande multidão dos da Galileia o seguiu; também da Judéia,
3:8
en van Jeruzalem, en van Idumea, en van over de Jordaan; en die van omtrent Tyrus en Sidon, een grote menigte, gehoord hebbende, hoe grote dingen Hij deed, kwamen tot Hem.
e de Jerusalém, da Iduméia e de além do Jordão, e das regiões de Tiro e de Sidom, grandes multidões, ouvindo falar de tudo quanto fazia, vieram ter com ele.
3:9
En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds omtrent Hem blijven zou, om der schare wil, opdat zij Hem niet zouden verdringen.
Recomendou, pois, a seus discípulos que se lhe preparasse um barquinho, por causa da multidão, para que não o apertasse;
3:10
Want Hij had er velen genezen, alzo dat Hem al degenen, die enige kwalen hadden, overvielen, opdat zij Hem mochten aanraken.
porque tinha curado a muitos, de modo que todos quantos tinham algum mal arrojavam-se a ele para lhe tocarem.
3:11
En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods!
E os espíritos imundos, quando o viam, prostravam-se diante dele e clamavam, dizendo: Tu és o Filho de Deus!
3:12
En Hij gebood hun scherpelijk dat zij Hem niet zouden openbaar maken.
E ele lhes advertia com insistência que não o dessem a conhecer.
3:13
En Hij klom op den berg, en riep tot Zich, die Hij wilde; en zij kwamen tot Hem.
E, subindo ao monte, chama a si os que ele mesmo quis; e vieram a ele.
3:14
En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden zijn, en opdat Hij dezelve zou uitzenden om te prediken;
Então designou doze para que estivessem com ele e para os enviar a pregar;
3:15
En om macht te hebben, de ziekten te genezen, en de duivelen uit te werpen.
e para que tivessem poder de curar enfermidades e de expulsar demônios.
3:16
En Simon gaf Hij den toe naam Petrus;
Designou, pois, os doze, a saber: Simão, a quem pôs o nome de Pedro;
3:17
En Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges, hetwelk is, zonen des donders;
Tiago, filho de Zebedeu, e João, irmão de Tiago, aos quais pôs o nome de Boanerges, que significa: Filhos do trovão;
3:18
En Andreas, en Filippus, en Bartholomeüs, en Mattheüs, en Thomas, en Jakobus, den zoon van Alfeüs, en Thaddeüs, en Simon Kananites,
André, Filipe, Bartolomeu, Mateus, Tomé, Tiago, filho de Alfeu, Tadeu, Simão, o cananeu,
3:19
En Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
e Judas Iscariotes, aquele que o traiu. Depois entraram numa casa.
3:20
En zij kwamen in huis; en daar vergaderde wederom een schare, alzo dat zij ook zelfs niet konden brood eten.
E afluiu outra vez a multidão de tal modo que nem podiam comer.
3:21
En als degenen, die Hem bestonden, dit hoorden, gingen zij uit, om Hem vast te houden; want zij zeiden: Hij is buiten Zijn zinnen.
Quando os seus ouviram isso, saíram para o prender; porque diziam: Ele está fora de si!
3:22
En de Schriftgeleerden, die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: Hij heeft Beëlzebul, en door den overste der duivelen werpt Hij de duivelen uit.
E os escribas que tinham descido de Jerusalém diziam: Ele está possesso de Belzebu; e: É pelo príncipe dos demônios que ele expulsa os demônios.
3:23
En hen tot Zich geroepen hebbende, zeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen?
Então Jesus os chamou e lhes disse por parábolas: Como pode Satanás expulsar a Satanás?
3:24
En indien een koninkrijk tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat koninkrijk niet bestaan.
Pois, se um reino se dividir contra si mesmo, tal reino não pode subsistir;
3:25
En indien een huis tegen zichzelf verdeeld is, zo kan dat huis niet bestaan.
ou, se uma casa se dividir contra si mesma, tal casa não poderá subsistir;
3:26
En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
e se Satanás se tem levantado contra si mesmo, e está dividido, tampouco pode ele subsistir; antes tem fim.
3:27
Er kan niemand in het huis eens sterken ingaan en zijn vaten ontroven, indien hij niet eerst den sterke bindt; en alsdan zal hij zijn huis beroven.
Pois ninguém pode entrar na casa do valente e roubar-lhe os bens, se primeiro não amarrar o valente; e então lhe saqueará a casa.
3:28
Voorwaar, Ik zeg u, dat al de zonden den kinderen der mensen zullen vergeven worden, en allerlei lasteringen, waarmede zij zullen gelasterd hebben;
Em verdade vos digo: Todos os pecados serão perdoados aos filhos dos homens, bem como todas as blasfêmias que proferirem;
3:29
Maar zo wie zal gelasterd hebben tegen den Heiligen Geest, die heeft geen vergeving in der eeuwigheid, maar hij is schuldig des eeuwigen oordeels.
mas aquele que blasfemar contra o Espírito Santo jamais terá perdão, mas é réu de juízo eterno.
3:30
Want zij zeiden: Hij heeft een onreinen geest.
Porquanto eles diziam: Ele está possesso de um espírito imundo.
3:31
Zo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten staande, zonden zij tot Hem, en riepen Hem.
Chegaram então sua mãe e seus irmãos e, ficando do lado de fora, mandaram chamá-lo.
3:32
En de schare zat rondom Hem; en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U.
E a multidão estava assentada ao redor dele, e disseram-lhe: Eis que tua mãe e teus irmãos estão lá fora e te procuram.
3:33
En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of Mijn broeders?
Respondeu-lhes Jesus, dizendo: Quem é minha mãe ou meus irmãos?
3:34
En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.
E olhando em redor para os que estavam assentados à sua volta, disse: Eis aqui minha mãe e meus irmãos!
3:35
Want zo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder.
Pois quem quer que fizer a vontade de Deus, esse é meu irmão, irmã e mãe.

© bibleglot.com