Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard geworden, waar geen vervaardheid was; want God heeft de beenderen desgenen, die u belegerde, verstrooid; gij hebt hen beschaamd gemaakt, want God heeft hen verworpen. Och, dat Israëls verlossingen uit Sion kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn.
Tam się bardzo ulękną, gdzie niemasz strachu; albowiem Bóg rozproszy kości tych, którzy cię oblegli; ty ich pohańbisz, bo ich Bóg wzgardzi. Któż da z Syonu wybawienie Izraelowi? Gdy Bóg przywróci z więzienia lud swój, rozraduje się Jakób, rozweseli się Izrael.