Hosea 14

Samaria zal woest worden, want zij is wederspannig geweest tegen haar God; zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen verpletterd, en hun zwangere vrouwen zullen opengesneden worden.
O Izraelu! nawróć się cale do Pana, Boga swego; albowiemeś upadł dla nieprawości swojej.
Bekeer u, o Israël! tot den HEERE, uw God, toe; want gij zijt gevallen om uw ongerechtigheid.
Weźmijcie z sobą słowa, i nawróćcie się do Pana, mówcie do niego: Odpuść wszystkę nieprawość, a daj to, co jest dobrego, tedyż oddamy cielce warg naszych.
Neem deze woorden met u, en bekeer u tot den HEERE; zeg tot Hem: Neem weg alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij betalen de varren onzer lippen.
Assur nie wzybawi nas, na koniach jeździć nie będziemy, i nie rzeczemy więcej robocie rąk naszych: Wyście bogowie nasi; bo w tobie sierotka znajduje miłosierdzie.
Assur zal ons niet behouden, wij zullen niet rijden op paarden, en tot het werk onzer handen niet meer zeggen: Gij zijt onze God. Immers zal een wees bij U ontfermd worden.
Uzdrowię odwrócenie ich, a rozmiłuję się w nich dobrowolnie; bo się odwróci zapalczywość moja od nich.
Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben; want Mijn toorn is van hem gekeerd.
Będę Izraelowi jako rosa, że się rozkwitnie jako lilija, a zapuści korzenie swe jako Liban.
Ik zal Israël zijn als de dauw; hij zal bloeien als de lelie, en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon.
Rozrosną się gałęzie jego, a ozdoba jego będzie jako oliwne drzewo, a woń jego jako Libańska.
Zijn scheuten zullen zich uitspreiden, en zijn heerlijkheid zal zijn als des olijfbooms, en hij zal een reuk hebben als de Libanon.
Nawrócą się, aby siedzieli pod cieniem jego, ożyją jako zboże, i puszczą się jako winna macica, której pamiątka będzie jako wino Libańskie.
Zij zullen wederkeren, zittende onder zijn schaduw; zij zullen ten leven voortbrengen als koren, en bloeien als de wijnstok; zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.
Efraimie! cóż mi już do bałwanów? Ja cię wysłucham, i wejrzę na cię; Jam jest jako jodła zielona, ze mnie się owoc twój znalazł.
Efraïm! wat heb Ik meer met de afgoden te doen? Ik heb hem verhoord, en zal op hem zien; Ik zal hem zijn als een groenende denneboom; uw vrucht is uit Mij gevonden. Wie is wijs? die versta deze dingen; wie is verstandig? die bekenne ze; want des HEEREN wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders zullen daarin vallen.
Kto mądry, niech to zrozumie, a kto roztropny, niech to pozna; bo drogi Pańskie są proste, a sprawiedliwi po nich chodzić będą, ale przestępcy na nich upadną.