Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;
I zląkł się Jakób bardzo a strwożył się; i rozdzielił lud, który z nim był, i owce, i woły, i wielbłądy, na dwa hufce;