Amos 7

De Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en ziet, het was het nagras, na des konings afmaaiingen.
To mi ukazał panujący Pan. Oto tworzył szarańczę, gdy najpierwej począł odrastać potraw, gdy oto potraw był po pokoszeniu królewskiem.
En het geschiedde, als zij het kruid des lands geheel zouden hebben afgegeten, dat ik zeide: Heere HEERE! vergeef toch; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein!
A gdy zjadły trawę ziemi, rzekłem: Panujący Panie! sfolguj proszę; bo któż zostanie Jakóbowi, gdyż maluczki jest?
Toen berouwde zulks den HEERE; het zal niet geschieden, zeide de HEERE.
I żałował Pan tego; a rzekł Pan: Nie stanie się.
Wijders deed mij de Heere HEERE aldus zien; en ziet, de Heere HEERE riep uit, dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk lands.
Tedy mi ukazał panujący Pan, a oto panujący Pan wołał, że sprawę swoję powiedzie ogniem, a spaliwszy przepaść wielką, spalił i część królestwa Izraelskiego.
Toen zeide ik: Heere HEERE! houd toch op; wie zou er van Jakob blijven staan; want hij is klein!
Tedym rzekł: Panujący Panie! przestań proszę; bo któż zostanie Jakóbowi, gdyż maluczki jest?
Toen berouwde zulks den HEERE. Ook dit zal niet geschieden, zeide de Heere HEERE.
I żałował Pan tego, a rzekł panujący Pan: I toć się nie stanie.
Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond op een muur, die naar het paslood gemaakt was, en een paslood was in Zijn hand.
Potem ukazał mi, a oto Pan stał na murze według sznuru zbudowanym, w którego ręku było prawidło.
En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de HEERE: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan.
I rzekł Pan do mnie: Cóż widzisz Amosie? I rzekłem: Prawidło. Tedy rzekł Pan: Oto Ja położę prawidło w pośrodku ludu mego Izraelskiego, a już mu więcej nie będę przeglądał.
Maar Izaks hoogten zullen verwoest, en Israëls eigendommen verstoord worden; en Ik zal tegen Jerobeams huis opstaan met het zwaard.
Bo wyżyny Izaakowe spustoszone będą, a świątnice Izraelskie zburzone będą, gdy powstanę przeciwko domowi Jeroboamowemu z mieczem.
Toen zond Amazia, de priester te Beth-el, tot Jerobeam, den koning van Israël, zeggende: Amos heeft een verbintenis tegen u gemaakt, in het midden van het huis Israëls; het land zal al zijn woorden niet kunnen verdragen.
Tedy posłał Amazyjasz, kapłan Betelski, do Jeroboama, króla Izraelskiego, mówiąc: Sprzysiągł się przeciwko tobie w pośrodku domu Izraelskiego, tak, iż ziemia nie może znieść wszystkich słów jego.
Want alzo zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
Bo tak mówi Amos: Jeroboam od miecza umrze, a Izrael zapewne do więzienia z ziemi swojej zaprowadzony będzie.
Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van Juda, en eet aldaar brood, en profeteer aldaar.
Potem rzekł Amazyjasz do Amosa: O widzący! uchodź, uciekaj do ziemi Judzkiej, a jedz tam chleb, i tam prorokuj;
Maar te Beth-el zult gij voortaan niet meer profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het huis des koninkrijks.
Ale w Betelu więcej nie prorokuj; bo to jest świątnica królewska, i dom królewski.
Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet, en ik was geen profetenzoon; maar ik was een ossenherder, en las wilde vijgen af.
Tedy odpowiedział i rzekł do Amazyjasza: Nie byłem ja prorokiem, nawet ani synem prorockim; alem był skotarzem, a zbierałem figi leśne.
Maar de HEERE nam mij van achter de kudde; en de HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk Israël.
Ale mię Pan wziął, gdym chodził za bydłem, i rzekł do mnie Pan: Idź, prorokuj ludowi memu Izraelskiemu.
Nu dan, hoor des HEEREN woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis van Izak.
Teraz tedy słuchaj słowa Pańskiego. Ty mówisz: Nie prorokuj w Izraelu, i nie każ w domu Izaakowym;
Daarom zegt de HEERE alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, en uw zonen en uw dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
Przetoż tak mówi Pan: Żona twoja w mieście nierząd płodzić będzie, a synowie twoi i córki twoje od miecza polegną, a ziemia twoja sznurem będzie podzielona, a ty w ziemi splugawionej umrzesz; lecz Izrael zapewne zaprowadzony będzie do więzienia z ziemi swojej.