Mijn Goedertierenheid en mijn Burg, mijn Hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; Die mijn volk aan mij onderwerpt!
min miskunn og min festning, min borg og min redningsmann, mitt skjold og den jeg tar min tilflukt til, den som tvinger mitt folk under mig.
Opdat onze zonen zijn als planten, welke groot geworden zijn in hun jeugd; onze dochters als hoekstenen, uitgehouwen naar de gelijkenis van een paleis.
forat våre sønner må være som planter, høit vokset i sin ungdom, våre døtre som hjørnestolper, hugget som til et slott,
Dat onze winkelen vol zijnde, den enen voorraad na den anderen uitgeven; dat onze kudden bij duizenden werpen, ja, bij tienduizenden op onze hoeven vermenigvuldigen.
forat våre forrådshus må være fulle og gi av alle slag, at vårt småfe må øke sig i tusentall, ja i titusentall på våre gater,