En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, en over het huis Israëls, omdat zij door het zwaard gevallen waren.
Na ka uhunga ratou, ka tangi, ka nohopuku a ahiahi noa, mo Haora, mo tana tama, mo Honatana, mo te iwi ano a Ihowa, mo te whare hoki o Iharaira, i hinga nei i te hoari.