En wat aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was ganselijk zijn wil niet, dat hij nu zou komen; doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.
A mi pedig Apollós atyafit illeti, igen kértem őt, hogy menjen el hozzátok az atyafiakkal együtt: de semmiképpen sem volt kedve, hogy most elmenjen; de majd elmegy, mihelyt jó alkalmatossága lészen.