Genesis 36

Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
ואלה תלדות עשו הוא אדום׃
Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren van Kanaän, Ada, de dochter van Elon, den Hethiet, en Aholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, den Heviet;
עשו לקח את נשיו מבנות כנען את עדה בת אילון החתי ואת אהליבמה בת ענה בת צבעון החוי׃
En Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
ואת בשמת בת ישמעאל אחות נביות׃
Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en Basmath baarde Rehuël.
ותלד עדה לעשו את אליפז ובשמת ילדה את רעואל׃
En Aholibama baarde Jehus, en Jaëlam, en Korah. Dit zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaän.
ואהליבמה ילדה את יעיש ואת יעלם ואת קרח אלה בני עשו אשר ילדו לו בארץ כנען׃
Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaän geworven had, en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht van zijn broeder Jakob.
ויקח עשו את נשיו ואת בניו ואת בנתיו ואת כל נפשות ביתו ואת מקנהו ואת כל בהמתו ואת כל קנינו אשר רכש בארץ כנען וילך אל ארץ מפני יעקב אחיו׃
Want hun have was te veel, om samen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
כי היה רכושם רב משבת יחדו ולא יכלה ארץ מגוריהם לשאת אתם מפני מקניהם׃
Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seir. Ezau is Edom.
וישב עשו בהר שעיר עשו הוא אדום׃
Dit nu zijn de geboorten van Ezau, den vader der Edomieten, op het gebergte van Seir.
ואלה תלדות עשו אבי אדום בהר שעיר׃
Dit zijn de namen der zonen van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuël, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
אלה שמות בני עשו אליפז בן עדה אשת עשו רעואל בן בשמת אשת עשו׃
En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz.
ויהיו בני אליפז תימן אומר צפו וגעתם וקנז׃
En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen van Ada, Ezau's huisvrouw.
ותמנע היתה פילגש לאליפז בן עשו ותלד לאליפז את עמלק אלה בני עדה אשת עשו׃
En dit zijn de zonen van Rehuël: Nahath, en Zerah, Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw.
ואלה בני רעואל נחת וזרח שמה ומזה אלה היו בני בשמת אשת עשו׃
En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaëlam, en Korah.
ואלה היו בני אהליבמה בת ענה בת צבעון אשת עשו ותלד לעשו את יעיש ואת יעלם ואת קרח׃
Dit zijn de vorsten der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
אלה אלופי בני עשו בני אליפז בכור עשו אלוף תימן אלוף אומר אלוף צפו אלוף קנז׃
De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
אלוף קרח אלוף געתם אלוף עמלק אלה אלופי אליפז בארץ אדום אלה בני עדה׃
En dit zijn de zonen van Rehuël, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zerah, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuël in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
ואלה בני רעואל בן עשו אלוף נחת אלוף זרח אלוף שמה אלוף מזה אלה אלופי רעואל בארץ אדום אלה בני בשמת אשת עשו׃
En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaëlam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
ואלה בני אהליבמה אשת עשו אלוף יעוש אלוף יעלם אלוף קרח אלה אלופי אהליבמה בת ענה אשת עשו׃
Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom.
אלה בני עשו ואלה אלופיהם הוא אדום׃
Dit zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
אלה בני שעיר החרי ישבי הארץ לוטן ושובל וצבעון וענה׃
En Dison, en Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom.
ודשון ואצר ודישן אלה אלופי החרי בני שעיר בארץ אדום׃
En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.
ויהיו בני לוטן חרי והימם ואחות לוטן תמנע׃
En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
ואלה בני שובל עלון ומנחת ועיבל שפו ואונם׃
En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
ואלה בני צבעון ואיה וענה הוא ענה אשר מצא את הימם במדבר ברעתו את החמרים לצבעון אביו׃
En dit zijn de zonen van Ana: Dison; en Aholibama was de dochter van Ana.
ואלה בני ענה דשן ואהליבמה בת ענה׃
En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
ואלה בני דישן חמדן ואשבן ויתרן וכרן׃
Dit zijn de zonen van Ezer: Bilhan, en Zaavan, en Akan.
אלה בני אצר בלהן וזעון ועקן׃
Dit zijn de zonen van Disan: Uz en Aran.
אלה בני דישן עוץ וארן׃
Dit zijn de vorsten der Horieten: de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana.
אלה אלופי החרי אלוף לוטן אלוף שובל אלוף צבעון אלוף ענה׃
De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun vorsten in het land Seir.
אלוף דשן אלוף אצר אלוף דישן אלה אלופי החרי לאלפיהם בארץ שעיר׃
En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de kinderen Israëls.
ואלה המלכים אשר מלכו בארץ אדום לפני מלך מלך לבני ישראל׃
Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba.
וימלך באדום בלע בן בעור ושם עירו דנהבה׃
En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats.
וימת בלע וימלך תחתיו יובב בן זרח מבצרה׃
En Jobab stierf, en Husam, uit der Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
וימת יובב וימלך תחתיו חשם מארץ התימני׃
En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
וימת חשם וימלך תחתיו הדד בן בדד המכה את מדין בשדה מואב ושם עירו עוית׃
En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
וימת הדד וימלך תחתיו שמלה ממשרקה׃
En Samla stierf, en Saul van Rehoboth, aan de rivier, regeerde in zijn plaats.
וימת שמלה וימלך תחתיו שאול מרחבות הנהר׃
En Saul stierf, en Baäl-hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
וימת שאול וימלך תחתיו בעל חנן בן עכבור׃
En Baäl-hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter van Me-zahab.
וימת בעל חנן בן עכבור וימלך תחתיו הדר ושם עירו פעו ושם אשתו מהיטבאל בת מטרד בת מי זהב׃
En dit zijn de namen der vorsten van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun namen: de vorst Timna, de vorst Alva, de vorst Jetheth,
ואלה שמות אלופי עשו למשפחתם למקמתם בשמתם אלוף תמנע אלוף עלוה אלוף יתת׃
De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon,
אלוף אהליבמה אלוף אלה אלוף פינן׃
De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar,
אלוף קנז אלוף תימן אלוף מבצר׃
De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.
אלוף מגדיאל אלוף עירם אלה אלופי אדום למשבתם בארץ אחזתם הוא עשו אבי אדום׃