Toen zeide ik: Ach, Heere, HEERE, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.
امّا من گفتم: «ای خداوند متعال، من هرگز خود را آلوده نکردهام. از کودکی تاکنون من گوشت حیوانی را که مرده باشد یا به وسیلهٔ حیوانات وحشی کشته شده باشد، نخوردهام. من هرگز غذایی را که ناپاک شمرده میشد، نخوردهام.»