Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar.
(Til sangmesteren. Efter "morgenrødens hind". En salme af David.) Min Gud, min Gud, hvorfor har du forladt mig? Mit Skrig til Trods er Frelsen mig fjern.
Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep.
Jeg vil synge din Pris i en stor Forsamling, indfri mine Løfter iblandt de fromme;
Alle vetten op aarde zullen eten, en aanbidden; allen, die in het stof nederdalen, zullen voor Zijn aangezicht nederbukken; en die zijn ziel bij het leven niet kan houden.
Ham skal Efterkommeme tjene; om HERREN skal tales til Slægten, der kommer;
Het zaad zal Hem dienen; het zal den HEERE aangeschreven worden tot in geslachten. Zij zullen aankomen, en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft.
de skal forkynde et Folk, der fødes, hans Retfærd. Thi han greb ind.