Psalms 21

Een psalm van David, voor den opperzangmeester.
(Til sangmesteren. En salme af David.) HERRE, Kongen er glad ved din Vælde, hvor frydes han højlig over din Frelse!
O HEERE! de koning is verblijd over Uw sterkte; en hoezeer is hij verheugd over Uw heil!
Hvad hans Hjerte ønskede, gav du ham, du afslog ikke hans Læbers Bøn. - Sela.
Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en de uitspraak zijner lippen hebt Gij niet geweerd. Sela.
Du kom ham i Møde med rig Velsignelse, satte en Krone af Guld på hans Hoved.
Want Gij komt hem voor met zegeningen van het goede; op zijn hoofd zet Gij een kroon van fijn goud.
Han bad dig om Liv, og du gav ham det, en Række af Dage uden Ende.
Het leven heeft hij van U begeerd. Gij hebt het hem gegeven; lengte van dagen, eeuwiglijk en altoos.
Stor er hans Glans ved din Frelse, Højhed og Hæder lægger du på ham.
Groot is zijn eer door Uw heil; majesteit en heerlijkheid hebt Gij hem toegevoegd.
Ja, evig Velsignelse gav du ham, med Fryd for dit Åsyn glæded du ham.
Want Gij zet hem tot zegeningen in eeuwigheid; Gij vervrolijkt hem door vreugde met Uw aangezicht.
Thi Kongen stoler på HERREN, ved den Højestes Nåde rokkes han ikke.
Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid des Allerhoogsten zal hij niet wankelen.
Til alle dine Fjender når din Hånd, din højre når dine Avindsmænd.
Uw hand zal alle vijanden vinden; uw rechterhand zal uw haters vinden.
Du gør dem til et luende Bål, når du viser dig; HERREN sluger dem i sin Vrede. Ild fortærer dem.
Gij zult hen zetten als een vurige oven ter tijd uws toornigen aangezichts; de HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren.
Du rydder bort deres Frugt af Jorden, deres Sæd blandt Menneskens Børn.
Gij zult hun vrucht van de aarde verdoen, en hun zaad van de kinderen der mensen.
Thi de søger at volde dig ondt, spinder Rænker, men evner intet;
Want zij hebben kwaad tegen U aangelegd; zij hebben een schandelijke daad bedacht, doch zullen niets vermogen.
thi du slår dem på Flugt, med din Bue sigter du mod deres Ansigt.
Want Gij zult hen zetten tot een wit; met Uw pezen zult Gij het op hun aangezicht toeleggen. Verhoog U, HEERE! in Uw sterkte; zo zullen wij zingen, en Uw macht met psalmen loven.
HERRE, stå op i din Vælde, med Sang og med Spil vil vi prise dit Storværk!